Het vissen
De
eerste zondag dat we hier zijn, gaan Tanjo en René mee vissen. Ze
weten dat we heel graag vissen. En René wil ons laten zien hoe ze
hier in Senegal vissen met stukjes krab.
We
hebben drie hengels bij ons en beloven René dat hij er een van ons
mag gebruiken. Tanjo zegt dat hij zijn eigen gerief heeft, dat komt
dan goed uit.
We
gaan die zondag de heren oppikken. René is nog wat materiaal aan het
verzamelen om mee te vissen. Een stukje draad, een stukje ijzer, een
houtje...
Als
Tanjo arriveert, bekijkt hij het materiaal. Dit is dus het visgerief
voor Tanjo. René moet dat dragen voor hem.
We
rijden naar de geschikte vis plek en pakken de hengels uit de auto.
Dan blijkt dat Tanjo dus geen hengel heeft, alleen maar de spulletjes
die René heeft verzameld. We wandelen een stukje. René peutert wat
krabbetjes uit de grond. Nu zullen we vandaag wat leren.
Dan
gaat René 50 meter bij ons vandaan zitten en vanuit een boom gaat
hij zitten vissen. We kunnen hem en zijn vismanier niet zien. Zo
leren we het dus niet!
We
halen onze schouders op en schuiven onze hengels uit. In ons
viskoffertje zoeken we een geschikte dobber en een haakje. Tanjo
knielt naast ons en duikt in het koffertje. Hij neemt twee haakjes en
zegt: “Deze pak ik.”
Ik
kijk Rafael aan, die zegt tegen mij in onze eigen taal: “Mag ik een
haakje van je lenen?”
Tanjo
gaat 25 meter verderop zitten. Met zijn draad en onze haakjes. Rafael
heeft op Kunja in een emmertje wat maden gekweekt. Ze liggen tussen
wat zaagsel te kronkelen. Nu beginnen wij ook met vissen. Eerst sta
ik met mijn voeten in het water, maar de krabbetjes zitten iets te
dicht bij mijn voeten. Rafael zegt dat er bij hem vissen zwemmen en
dat ik beter daar mijn hengel uitgooi. Ik hang er een nieuwe made aan
en heb meteen beet. Tanjo komt kijken en als hij de maden ziet, neemt
hij er ook een paar mee.
De
gevangen visjes zitten in een emmer en ze springen er vaak uit. René
komt zijn vangst ook in de emmer doen. De grootste vis is zo groot
(of klein) als mijn hand. De rest is nog kleiner.
“Gene
vette dus!” zoals wij zeggen.
Aan
het eind van de dag kiept Rafael de kleine visjes terug in de rivier.
René vraagt waar de vissen zijn? Hij had ze wel op willen eten.
Rafael zegt dat ze beter nog wat groeien.
Nu
hebben wij nog niet geleerd hoe we met stukjes krab moeten vissen.
Dat proberen we volgende viszondag uit.
Ablay boontjes
We
verblijven al vier weken op kampement Kunja. Bijna elke dag rijden we
op en neer naar ons huis. Daar is nog veel werk aan. We kunnen
gelukkig de auto van Tanjo huren. Hij heeft nog een motor, daarom
heeft hij zijn auto niet nodig. Tenzij soms in het weekend, maar dat
is nooit een probleem voor ons.
Elke
dag rijden we langs een bonenveldje met mooie, rijpe, gele boontjes.
Daar wil Rafael er wel van kopen, om het zaad te gebruiken. Hij
vraagt aan de man, die een cafeetje heeft tegenover het veldje, of
hij de eigenaar van het bonenveldje kent.
“Ja,
die ken ik. Die woont hier om de hoek. Wat wil jij van hem?”
“Ik
wil graag een kilo boontjes van hem kopen.” zegt Rafael.
“Ik
zal het tegen hem zeggen. Waar wil je die boontjes dan hebben?”
“Laat
hem ze maar naar Kunja brengen, dan betaal ik hem daarvoor.”
Nu
moet je weten dat kampement Kunja om de hoek is. Gewoon een straatje
verder. Een week lang zien we niemand.
Rafael
vraagt aan de man van het cafeetje: “Heb je de eigenaar van het
bonenveldje al gezien?”
“Jazeker.”
“Heb
je hem ook gesproken?”
“Ja,
maar hij kent Kunja niet. Waar ligt dat?”
“Maar
allee,” zegt Rafael, “kampement Kunja, hier om de hoek.”
“Oh,
kampement!! Kunja, dat kennen we wel. Ik zal hem sturen.”
“Dank
je wel.”
Het
is weer een week later. Geen mens te zien. We vragen aan Tanjo of hij
de man misschien kent? Tanjo is de eigenaar van kampement Kunja en
kent veel mensen in de omgeving. Hij weet niet zeker wie de eigenaar
van het bonenveld is, maar hij gaat het navragen en zal zorgen voor
een kilo van die boontjes.
Rafael
zegt er nog een keer bij, dat hij ervoor wil betalen. Dat hij niet
een kilo voor niks wil.
“Oké,
ik regel het wel.” zegt Tanjo.
Ondertussen
gaan we de zevende week in op kampement Kunja. Al weken zijn voorbij
gegaan en de boontjes hangen daar nog steeds. Elke dag komen we er
twee keer voorbij. Nooit, geen enkele dag is er iemand in dat
bonenveldje bezig. Dat is toch wel heel vreemd, want waarom heb je
dan zo een groot bonenveld, als je er geen komt plukken? Zouden ze
hier geen boontjes eten?
Iets
verderop ligt nog een bonenveldje, maar die worden steeds geplukt. Ik
vraag aan Rafael of dat dan geen goede boontjes zijn voor hem. Daar
zien we elke dag mensen.
Het
antwoord is nee. Hij wil rijpe boontjes. Deze mensen plukken ze als
ze nog groen zijn. Dan is het zaad nog niet goed om zelf te zaaien in
de tuin.
We
naderen het einde van de week. Tevens is het het einde van weer een
werkdag in het huis. We rijden naar Kunja. Als we bij het veldje zijn
horen we een vrolijke stem roepen.
“Hello
Rafael and Ilonka!”
Het
is Ablay, de zoon van Tanjo. Hij studeert in Gambia en is blijkbaar
een paar dagen thuis in Kafountine. Hij woont op Kunja.
We
stoppen de auto. Met een brede lach op zijn gezicht komt hij ons de
hand schudden. We staan toevallig naast het bonenveldje. Rafael
vraagt of hij misschien de eigenaar van het bonenveldje kent?
Ablay
zegt: “Ja. Waarom?”
De
uitleg dat we al bijna drie weken op een kilo boontjes zitten te
wachten is snel gedaan. Ablay zegt dat hij wel zal bellen naar de
man. Hij loopt daarna verder naar de hoofdstraat en wij gaan de hoek
om naar Kunja.
We
zitten met een drankje op het terras voor onze kamer. Het is drie
kwartier later. De vrolijke stem klinkt nog een keer. Ablay zwiert
een plastic zak op tafel, gevuld met boontjes.
“Wat
ben ik je schuldig?” vraagt Rafael.
Ablay
zegt: “Ik heb 1000 Cfa betaald.”
We
betalen hem en geven hem een drankje op onze kosten. Hij blij, wij
blij.
We
weten niet precies welke boontjes het zijn, maar we hebben al snel
een nieuwe naam voor ze: Ablay-boontjes.
Waar
iedereen 'moeite' voor gedaan heeft, deed hij binnen een uur. Dank je
wel Ablay.
Later
vertellen we tegen Tanjo dat we de boontjes ál hebben. Hij hoeft dus
niet meer te zoeken naar de man. We vertellen erbij dat het
Ablay-boontjes zijn. Daar heeft hij nog nooit van gehoord zegt hij.
We
leggen uit dat we meer dan twee en een halve week hebben moeten
wachten op iedereen. Toen we Ablay ontmoetten voor het veldje lag er
na een uur een kilo boontjes op onze tafel. Niemand kende de naam,
dus die hebben we zelf verzonnen.
Telkens
als we Tanjo zien zeggen we dat de Ablay-boontjes heel goed groeien.
Maar niets groeit zo goed als zijn Tanjo-zaad.
Kumba
Elke
dag als we bij het huis aan het werk zijn, komt er een meisje langs.
René en Benoît plagen haar een beetje door te zeggen dat ze René
zijn vrouw is. Ik schat haar een jaar of 12, 13. Ze heet Kumba en ze
woont vlak bij ons. Ze kent een aantal woorden Frans en voor de rest
kletst ze tegen René in hun eigen Afrikaanse taal. Het is een
ontzettend vrolijke meid. Soms komt ze alleen, te voet of op de
fiets. Ze zegt dan: “Bonjour et Çava?” En na een minuut of tien
gaat ze weer weg. Soms heeft ze een baby'tje bij, die is van haar oom
en tante.
Rafael
vraagt of ze naar school gaat. Ze schudt haar hoofd. School is ook
nog niet begonnen, hier begint school pas na het regenseizoen. Dat is
dan rond half oktober...
Tenminste
dat denken wij. De een zegt dat eind september de scholen beginnen en
een ander zegt met hetzelfde gemak dat de scholen half oktober
beginnen.
Begin
oktober, na de feestdag Tabaski, vragen we het nog een keer aan René.
Hij werkt tenslotte op school.
René
vertelt: “Deze week waren er een paar leerkrachten en geen
studentes.”
Een
week later zijn er wat studentes, maar is er een leerkracht niet op
komen dagen. Het is me wat hier.
Rafael
zegt tegen René en Benoît, dat hij graag wilt dat Kumba naar school
gaat. Het is erg belangrijk dat kinderen onderwijs krijgen.
We
overleggen samen, dat als er een jong iemand voor ons komt werken dat
hij/zij dan naar school moet gaan. En als ze ouder zijn en bij ons
willen komen werken, dan moeten ze minimaal hun kinderen naar school
sturen. Anders geen werk bij ons.
Kumba
komt langs met haar grote zus, Salymata. Die gaat volgende week naar
de hogere school. Ze komt Benoît gedag zeggen.
De
vraag voor Kumba komt ook weer: “En wanneer ga jij naar school?”
Ze
lacht haar witte tanden bloot.
Een
paar dagen later komt ze met haar mama langs. Ze vertellen dat Kumba
naar school gaat in een ander dorp. Ze blijft dan bij familie daar.
Ze gaat naar het laatste jaar van de lagere school en mag dan volgend
jaar naar het middelbaar onderwijs. Ze zal over een paar dagen
vertrekken. Trots loopt ze met haar moeder weer naar huis.
We
vinden dat Kumba hiervoor wel een cadeautje heeft verdiend. Ik duik
in een van de witte verhuisbidons en vis daar een rokje en een
sjaaltje uit. Roze en roze, net wat voor Kumba. Uit een andere bidon
haal ik een schriftje en een pen, dat kan ze ook wel gebruiken.
We
vragen aan Benoît of hij ons meeneemt naar het huis van Kumba. Ze
wonen om het hoekje. Als we er aankomen zit Tjanga, de mama van
Kumba, buiten met haar familie. We worden voorgesteld; Yancouba, het
familiehoofd. Hij heeft twee vrouwen, wiens naam niet genoemd worden.
Dan zit er een Ibrahima, Maimouna, Auwa en nog twee kleine jongetjes.
Een van de jongens komt een hand geven en rent dan gauw weer weg. De
ander durft niet eens bij de twee witte mensen in de buurt te komen.
We
mogen gaan zitten. Kumba is er zelf niet. Ik geef de cadeautjes aan
Tjanga. Alles wordt bekeken en doorgegeven. Goedkeurende knikjes bij
het sjaaltje, het schrift en de pen, maar bij het wikkelrokje moeten
ze toch eens bedenkelijk kijken en lachen. Voor de moslims is dat te
kort, ook al is het voor een klein meisje.
Ik
zeg dat ik graag lessen zal volgen bij Kumba, als ze goed Frans heeft
geleerd op school. Ze moeten eens hartelijk lachen. Tjanga zegt dat
haar Frans ook niet alles is en dat we dan samen kunnen gaan leren.
Yancouba
vraagt wat Rafael hier precies komt doen? Ze hebben al wel wat
gehoord over project Kassel. Rafael doet zijn uitleg. Tijdens zijn
uitleg wordt er weer goedkeurend geknikt. Ibrahima zegt dat hij van
Kassel is en dat hij dan Rafael nog wel tegen zal komen.
We
vertrekken. Ze bedanken ons nog een keer voor de cadeaus en beloven
dat Kumba haar eerste rapport aan ons zal komen laten zien.
We
leven nu een jaar later. We hebben Kumba nooit meer gezien.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten