donderdag 28 februari 2019

Tante

Lang geleden deed ik mee aan de schrijfestafette in Baarle-Nassau-Hertog. Met een team schreven we om beurten een vervolg op een eerste hoofdstuk geschreven door een bekende schrijfster. Twee schrijvers uit ons team van zes kregen de kriebels te pakken en schreven wat extra hoofdstukken. Aan jullie lezers om te raden welke hoofdstukken van mij zijn?


Hoofdstuk 1

Het huis van mijn tante is grijzer dan het haar van zijn bewoonster. De grauwe gevel overvalt me nog meer, nadat ik deze ochtend een vreemd gesprek had over de telefoon. Tante belde me om zes uur uit mijn bed. Ik had me gerept, sta nu voor de deur van het veel te grote huis, dat nooit gevuld lijkt. De stad ontwaakt op een heel andere manier dan ik wakker ben geworden in een van de randgemeenten. Drukte lijkt iets voor forenzen, stadsbewoners hebben zo hun eigen manier van ontwaken, met een zekere rust. Ik focus me op de lichte bast van de boom op het plein. De kleuren erachter, van het bed viooltjes, door de 'mannen van de stad' keurig in een patroon aangelegd. Stoelen die voor een café gestapeld staan, worden straks allemaal bezet, door bureaumensen in lunchpauze, een moeder met kind, een ijsje in de hand. Fietsjes zullen toertjes maken op het plein; jonge kerels dribbelen met een basketbal. Terwijl in dit huis alles grijst.

Mijn tante blijft halsstarrig dit fort in haar eentje bewonen, solitair als eeuwig. Als kind was ik hier vaak komen logeren, daardoor kan ik direct plaatsen waar het voorval zich had afgespeeld, dat waar ze deze ochtend zo in paniek over sprak. Het had onsamenhangend geklonken, maar zo klinkt voor mij alles wat zich afspeelt voor zeven uur. Op het moment dat ik mijn vinger op de bel leg, besef ik dat ik vergeten ben mijn wekker af te zetten. Het is nu kwart voor zeven. Over welgeteld een kwartier wordt mijn kat gewekt door een toestel dat ze wantrouwt. De wekker zal met de minuut oorverdovender klinken, zo heb ik hem immers ingesteld. Met wat geluk is de batterij bijna leeg. Anders mag ik een boze blik van mijn buren verwachten. Kan ik er wat aan doen dat die sociale woningbouw gebaseerd is op kartonnen muren! De bel van de voordeur klinkt harder dan ik me herinner.

De deur wordt niet geopend, hoe lang de bel ook klinkt. Ik neem de sleutel die ik veiligheidshalve had meegenomen, en steek hem in het slot. De deur springt verrassend snel open. Mijn tante heeft geen nachtslot ingesteld, daar moet ik haar op wijzen, dat ze dit niet mag vergeten, zo midden in de stad. Ik duw de deur met een smak dicht, om me aan te kondigen, en wacht even. Stilte.

'Tante?'

Geen reactie. Ik loop op mijn tenen naar de woonkamer, waarom weet ik niet, het is belachelijk na het harde dichtslaan van de deur, maar het lijkt het meest gepast in het kader van dit huis met zijn vertraagde en stille leven. De deur van de woonkamer staat op een kier. In het licht van de leeslamp zie ik tantes voeten in lelijke sloffen. Mijn hand op de deur, wachtend, waarop?

'Tante?'

Ik luister. Het huis kraakt niet. Durf ik wel naar binnen? Wat als blijkt dat tante dood in de stoel zit? Heb ik wel zin om met dit beeld voor mijn ogen de rest van mijn leven verder te gaan? Wie weet is er niks aan de hand, slaapt ze. Dat moet het zijn. De deur gaat piepend open, ik zie tante nu op de stoel gezeten, de borstkas in een vredig ritme op en neer bewegend.

'Tante!', roep ik met meer enthousiasme dan ik in werkelijkheid voel. 'Wat ben ik blij dat alles in orde is!'

Ik loop snel naar de voorkant van het huis en open de rolluiken. Het licht valt snijdend binnen. Ik knipper even en bekijk het ontwaken van de stad nu vanachter vuile glasgordijnen.

'Het wordt zonnig, vandaag', klinkt mijn stem onnatuurlijk. Ik draai me om en zie hoe haar ogen wezenloos door me heen kijken. Ik schrik van die lege blik.

'Tante?'

Ik kom dichter en zie geen reactie. Alsof ik er niet ben. Alsof er helemaal geen wereld is rondom haar lichaam. Ik wapper voor haar ogen, maar de irissen reageren niet. Haar blik onafgebroken en gevoelloos voor zich uit. Ik zucht. Wat moet ik hiermee? Ik besluit haar huisarts in te schakelen. Met oude mensen weet je nooit.

Hoofdstuk 2

Terwijl ik op de huisarts wacht besluit ik in de keuken een kop koffie te zetten. Ik glimlach als ik me bedenk dat tante Magda nooit een koffiezetapparaat heeft willen kopen. Ik zet de fluitketel met water op het fornuis en wacht tot het kookt om het op te gieten. “Koffie moet warm zijn” zegt tante altijd, “en dat lukt alleen met deze manier van koffiezetten”.

Plotseling hoor ik haar stem, luid en duidelijk: “Sophie, doe die rolluiken weer dicht!”

Verbaasd ga ik terug de woonkamer in waar tante Magda weer volledig in haar eigen wereld lijkt te zijn verzonken. Haar grijze haar steekt af tegen de vaalrode bekleding van haar stoel.

“Tante?” Ze lijkt dwars door me heen te kijken. De fluitende ketel roept me terug naar het kleine keukentje. “Ik ben verse koffie aan het zetten tante. Ik kom u zo een kopje brengen. Zal ik gelijk iets te eten voor u meenemen?” Zonder een antwoord af te wachten maak ik twee beschuitjes met roomboter en suiker.

 Het doet me denken aan de logeerpartijen van vroeger. Ze gaf me altijd beschuitjes met roomboter en suiker “want ik moest er nog van groeien”. Ik weet niet beter dan dat tante alleen in dit veel te grote, slecht onderhouden huis woont. Ze trouwde met oom Sjef toen ze twintig was, maar nog in de wittebroodsweken verongelukte hij. Een statige zwart-wit foto bovenop de schouw is het enige wat aan zijn bestaan herinnert. Hoe vaak ik ook bij tante logeerde, ze sprak nooit over hem. Nooit meer verpandde ze haar hart aan een andere man. Voor altijd alleen in dit donkere huis waar de rolluiken met het verstrijken van de tijd steeds een stukje verder dicht bleven. De laatste jaren altijd gesloten. Een groot grijs huis met tante Magda als eenzame kluizenaarster. Geen man, geen kinderen, alleen ik, het enige kind van haar enige broer.

“Sophie, doe die rolluiken weer dicht!” Haar heldere stem haalt me uit mijn gemijmer. Met het bordje beschuiten en inmiddels lauwe koffie loop ik de kamer in. “Tante?” “Wat is er aan de hand, tante Magda?” Langzaam tilt ze haar in een veel te ruime, lichtblauwe nachtjapon gehulde arm op en wijst naar het raam. De eerste zonnestralen doen het stof op de vensterbank glinsteren. “Dicht!” Haar arm valt terug op haar schoot, haar blik richt zich weer op de leegte van de kamer.

Terwijl ik aan tante toegeef en langzaam de luiken weer laat zakken blijf ik tegen haar praten. “Ik verwacht de huisarts ieder moment, misschien kunt u alvast wat eten en de koffie opdrinken voordat hij komt. Het wordt zonnig vandaag, weet u zeker dat u de luiken dicht wilt hebben? U kunt zo mooi naar buiten kijken, op het plein gebeurt van alles! Wat wilde u me vanochtend vertellen? U had het over de donkere kelder en iets wat niet mag?”

Haar enige antwoord is een diepe zucht.

De bel van de voordeur klinkt ook nu weer harder dan ik me herinner. Ik laat de huisarts binnen en verontschuldig me voor de bedompte lucht en de donkerte in huis. Ik vertel hem dat tante al sinds ik binnen ben apathisch voor zich uit staart. Naast het steeds duidelijk uitgesproken bevel de luiken dicht te doen heeft ze geen woord gezegd. Terwijl de huisarts contact met tante Magda probeert te krijgen en haar pols voelt, vertel ik over het vreemde telefoontje.

“Tante belde me om zes uur deze ochtend. Ik kon geen touw aan haar verhaal vastknopen, het waren enkel losse kreten als ‘kelder’, ‘mag niet’, ‘alleen’,’donker’, ‘ mijn huis’,’ kom nu’.” De laatste keer dat tante me belde was ze juist nog heel opgewekt en vroeg ze geïnteresseerd hoe het met me ging. Na het rare telefoontje van vanochtend en haar toestand nu maak ik me zorgen om haar.”

“Dat begrijp ik”, zegt de huisarts, “maar ik kan op dit moment niks ongewoons vinden. Lichamelijk lijkt ze in orde, maar deze abrupte gedragsverandering bevalt mij ook niet. Bent u in de gelegenheid vandaag enigszins in de buurt te blijven om te kijken of de situatie veranderd?”

Twijfelend kijk ik op mijn horloge, over een half uur zou ik al aan het werk moeten zijn, maar ik wil tante zo niet alleen achter laten.

“Ik ga even naar huis om me op te frissen, probeer vrij te krijgen van mijn werk, geef mijn kat te eten en dan kom ik terug hier naar toe” zeg ik. '
En ik zet mijn wekker uit', denk ik er in stilte achteraan.

“Dat is erg fijn” zegt de huisarts. “Belt u me rond twaalf uur om te laten weten of er verandering in haar gedrag is opgetreden. Probeer haar ook iets te laten eten en drinken.”

Nadat hij - zonder een reactie te krijgen - tante gedag heeft gezegd laat ik hem uit en zeg dat ik haar goed in de gaten zal houden. Terwijl hij de deur uit stapt, schiet me nog iets te binnen.

“Oh ja dokter, ze zei steeds dat Sophie de luiken weer dicht moest doen. Ik heet Linda.”

Hoofdstuk 3

De dokter lacht meewarig. “Misschien wat in de war”, zegt hij, als hij in de auto stapt.
Terug in de woonkamer help ik tante overeind in de stoel en na wat aandringen krijg ik haar toch zover dat ze de koffie opdrinkt en beschuitjes eet.
Daarna zakt ze terug en mijmert.
“Gaat het weer een beetje?” vraag ik. “Ik ga nu even naar huis, maar kom gauw terug, hoor tante.. “ Zachtjes verlaat ik het huis.

Magda zit nu in haar eentje. Zoals zo vaak, gaan haar gedachten onwillekeurig terug naar haar zorgeloze jeugd.
Congo, de koele heuvels buiten Leopoldville, vaders grote koffieplantage. Papa was destijds als jonge man met vrouw en peuter geëmigreerd. Een goede vriend die met verlof in België was en ook in Congo woonde, had het hem aangeraden. Want in die periode waren de vooruitzichten in Europa niet zo goed. Veel emigranten gingen toen naar Australië of Canada. Gelukkig hadden ze het voordeel in Congo dat daar meteen mensen waren die hen op weg hielpen in het nieuwe, grote land.
Papa had er trouwens veel over gelezen voor hij vertrok. Ze moesten ook van alles leren :
laat nooit je laarzen of schoenen buiten staan. Je weet nooit of er een beest in zit. Het kan een schorpioen zijn! Klop eerst je kleren en ook je pyjama heel goed uit voor je ze aantrekt. Doe bijtijds voor de schemering de ramen of shutters dicht, want in de avondschemering komen de muggen binnen…
Magda wist het nog goed. Ze glimlachte.
Dikwijls ging ze met mama naar de markt. Wat was daar veel te zien! Sterke vrouwen met manden of grote kruiken op hun hoofd; vaak liepen ze met levende kippen in hun hand, in prachtige, kleurige sarongs. Zittend op een steen of een kistje tussen de vruchten en groenten van hun landje; hard schaterend en schreeuwend.
Er waren ook stalletjes met wonderlijke dingen. Geheimzinnige potjes en flesjes.
“Dat is VooDoo ,”zei mama, als ik er naar vroeg. Pas later begon ik er iets van te begrijpen. Sommige plantjes of vruchtjes of dierenpootjes zouden je beschermen tegen verdriet of ongeluk of je zelfs beter maken als je ziek was. Een duistere materie; je kon ook iemand aan wie je een hekel had, ongeluk brengen, werd gezegd. Altijd veel mensen bij die kramen.

En dan de apen, de schitterende vogels en vlinders, heerlijke tochtjes op de rivier met papa en mama en haar kleine broertje, feesten in het grote huis, gezelligheid met vrienden en kennissen, de internationale school, het prachtige land.
Vaak lag ze ’s avonds in bed, onder de klamboe naar de exotische muziek in de verte te luisteren met de eindeloze herhaling van refreinen . Flarden van een film.

Maar na jaren lijkt er iets in het land te veranderen. Er ontstaan spanningen tussen de stammen. Soms is er ineens een gevoel van onveiligheid. En bij haar ouders – vooral nu ze ouder werden – het groeiende terugverlangen naar hun Vlaanderen.
Een onverwacht goed bod op de koffie plantage bracht alles in beweging.
Toen negentien jaar, moest ze plotseling wennen aan een heel ander leven.


Ze zucht bij die herinneringen. De primitieve houten maskers aan de wand lijken haar goedmoedig aan te staren. Ze woont nu weliswaar al jaren in het ouderlijk huis, maar na het heengaan van Sjef, haar man, zit er voor haar niets anders op dan te proberen zuinig te leven – een schril contrast met de uitbundige jeugd.

Op een zonnige dag in Antwerpen, niet eens zo lang geleden, ontmoet ze Sophie, een nicht van Sjef. In geen jaren had ze haar gezien. Sophie was veranderd : een mollige, bijdehandte vrouw nu, zwarte korte krullen en zwarte snelle ogen, die alles leken te zien. Nog altijd even vriendelijk. Ze wisselen adressen uit; Sophie komt af en toe op de koffie.
In een moment van zwakte klaagt Magda over de stijgende prijzen. Sophie hoort haar zwijgend aan.

“Je hebt toch een hele grote kelder, Magda? Gebruik je die nog veel?” informeert ze bij het volgende bezoek.
Verrast kijkt Magda op. “Welnee”, zegt ze eerlijk, “er staan wat lege flessen. Ik kom er maar zelden.”
Sophie knikt en schuift naar achteren op haar stoel.
“Wel; misschien is het een idee… Weet je, mijn man en ik zijn al een tijd op zoek naar opslagruimte in de stad…Die kelder zou goed van pas komen; natuurlijk stellen we daar een flink bedrag tegenover.”
Verwachtingsvol gloeien haar zwarte ogen.
Magda weet niet wat te zeggen. Het komt zo plotseling.
“Ik zal er over nadenken”, mompelt ze.
“Ja, neem rustig de tijd”, zegt Sophie. “Kom, ik ga; bedankt voor de koffie.”
Magda steekt haar hand op en blijft alleen achter met de twijfels.
Ze is kouwelijk; misschien door het jarenlange verblijf in de warmte; de stookkosten zijn aan de hoge kant.
Opeens heeft ze er genoeg van. Altijd dat rekenen, de eeuwige vraag: hoe kom ik de maand door? Zo’n dikke maandelijkse toelage zou bijzonder welkom zijn…’En ik hoef er niets voor te doen, …wel?’
Toch slaapt ze niet zo rustig. ‘Gewoon wennen aan het idee,’ sust ze zichzelf. ‘Oude mensen hebben moeite met verandering, dat zal het zijn.’

Sophie brengt bloemen mee en is verheugd te horen dat Magda het overweegt. Ze nestelt zich in de stoel en vertelt haar verhaal.
Magda hoeft zich nergens mee te bemoeien. Af en toe wordt er iets gebracht of opgehaald – waarschijnlijk Afrikaanse kunst. Ze moet wel een huissleutel afgeven. Het is moeilijk te zeggen wanneer er wordt geladen of gelost, geen vaste tijden. Maar ze zal er weinig van merken, er wordt nooit lawaai gemaakt, daar kan ze van op aan. Zodra ze een sleutel hebben, wordt het bedrag overgemaakt.
Sophie is zo weer verdwenen.
                Ze houdt woord. Maandenlang loopt het gesmeerd. Magda vraagt niets; laat het allemaal gaan. Nooit komt ze meer in de kelder. Het is haar business trouwens niet.

Dan komen er ook ’s avonds heel laat zendingen; zo ook gisteren. Magda lag al in bed. Ze hoorde gestommel in de kelder. Daarna het sluiten van de voordeur. Ze neemt zich voor ’s morgens, nu eens poolshoogte te gaan nemen.
Een onrustige nacht. Voor het eerst gaat ze in haar kamerjas – met bonzend hart – de kelder in.

   Perplex! Ze gelooft haar ogen niet, rent de trap op. Trillend van de zenuwen, bevangen door hevige angst, bijna verstikt, belt ze in paniek Linda.
“Tante? Ik ben weer terug, Linda!! Heeft de dokter al gebeld? “

Hoofdstuk 4

Nadat Linda is thuisgekomen, de kat te eten heeft gegeven, belt ze meneer Peeters, de directeur van de school waar ze werkt. Ze geeft een korte uitleg van de situatie en vraagt hem haar voor deze dag vrijaf te geven. Meneer Peeters heeft begrip voor de situatie en willigt het verzoek in.

Terwijl ze zo bezig is met de huishoudelijke zaken, denkt ze onwillekeurig aan haar tante. Wat is er in vredesnaam toch met haar de hand? Tante Magda kent ze al heel lang. Ze is als het ware een tweede moeder voor haar.

Haar eigen moeder was kort na de bevalling van haar in het kraambed overleden. Haar vader, Miel van Steenland, de broer van tante Magda, had deze gebeurtenis nooit echt goed kunnen verwerken. Haar vader was bakker. Dat herinnert zich nog vaag. Na het overlijden van haar moeder deed hij goed z’n best om zijn enige dochter op te voeden. Echter dat lukte maar deels. De stiel van bakker is per slot van rekening een stiel van hard labeur. Iedere morgen vroeg - om half vier - uit de veren om aan het werk te gaan en dan ook nog het opvoeden van een baby was te veel voor hem geworden. Zeg maar gerust een onmogelijke taak. In overleg met zijn zus Magda, werd besloten dat Linda door haar zou worden opgevoed. Magda, die zelf geen kinderen had, nam die taak met alle liefde op zich. Echter Magda woonde in Antwerpen. Om precies te zijn in de randgemeente Deurne. Zelf woonde hij in Lint. Iedere dag, na het werk naar Deurne fietsen om bij zijn dochtertje te kunnen zijn, was voor hem niet vol te houden. Broer Miel had het er erg moeilijk mee. Maar het kon niet anders. Elke dag, om een uur of half zes, alleen thuis komen in een leeg huis, het schoon houden van de boel, elke dag voor zijn eigen kostje zorgen viel hem zwaar. Pogingen om een nieuwe relatie op te bouwen strandden iedere keer opnieuw. Daten via internet was nou ook niet zijn liefhebberij. Elke date liep uit op een teleurstelling. Aan iedere vrouw die hij ontmoette was wel iets op aan te merken. Het was altijd; hier te breed en daar te lang. Maar nooit goed. Hij kon het niet laten om ze telkens te vergelijken met zijn werkelijke liefde, zijn Louise. Het verdriet van het verlies van zijn vrouw is hij nooit te boven gekomen. Als gevolg van dit alles werd hij apathisch. Hij werd langzaam maar zeker depressief en een dromer. Dat werd hem op een zekere dag fataal. Op een zonnige dag in maart, terwijl hij na het werk bij bakkerij “Demeulenaere” naar huis fietste, ging het mis. Gekomen op de kruising van de Kerkstraat met de Lierse Steenweg stak hij de voorrangsweg over. Op de voorrangsweg, de Lierse Steenweg, kwam op dat moment een zware camion van links. Die werd door Miel te laat bemerkt. Hij werd pardoes overreden en overleed ter plekke. Linda was toen zes jaar. De begrafenis kon ze zich nog goed herinneren. Ook al werd ze niet door haar vader opgevoed, toch hield ze veel van hem. Als hij haar in de weekends bij tante kwam opzoeken bracht hij bijna altijd wat lekkers mee. Een reep chocola, lekkere karamel toffees, of door hemzelf gebakken frangipane koeken. Daar was ze verzot op.
Nu, zeventien jaar na de dood van haar vader, mist ze hem nog iedere dag. Ook al zag ze hem toen slechts een paar keer in de week.

Als ze klaar is met haar huishoudelijke besognes stapt ze op de fiets en rijdt naar tante.

Ze kan het vreemde telefoontje van tante maar steeds niet begrijpen. Tijdens de rit peinst ze zich suf. Wat kan er in hemelsnaam toch aan de hand zijn?

Tussen tante Magda en haar was door de jaren heen een nauwe band gegroeid. Ze beschouwde haar als was ze haar moeder. Ze kenden elkaar door en door. Vandaar dat ze het paniekerige telefoontje en de wezenloze toestand waarin ze haar aantrof op de vroege ochtend, bij haar eerste bezoek, niet snapte. Tante Magda; altijd vrolijk, lief en zorgzaam, was op dat moment een compleet ander mens voor haar geworden. Niet te begrijpen! Hier moest ze, coûte que coûte, echt het fijne van weten.

Linda; een vrolijke frisse meid van inmiddels drie en twintig jaar, was na de lagere school, nu noemt men dat de basisschool, en via het middelbaar onderwijs, een opleiding gaan volgen voor lerares in het basisonderwijs. Korte tijd na haar opleiding was ze op zichzelf gaan wonen, en had ze vrij gauw een aanstelling gekregen op een gemengde school vlak bij het adres waar ze nu woont. Maar tante Magda kon ze niet missen. Bijna elke dag, na schooltijd, kwam ze even gedag zeggen, een kopje koffie halen, even bijkletsen over de dingen van de dag of vertellen over de belevenissen op school en eventueel de boodschappen brengen die tante zelf niet kon halen. Het was als het ware een vast ritueel geworden.

Het was Linda wel opgevallen dat tante de laatste maanden op een wat grotere voet was gaan leven. Ze kocht allerlei dingen waar ze vroeger geen geld voor had. Het leek wel of ze de hoofdprijs uit een loterij had gewonnen. Doch daar besteedde ze verder geen aandacht aan. Wel had ze Linda, bij een van haar bezoekjes, terloops verteld dat ze enkele maanden geleden een nicht van haar overleden man had ontmoet. Bij een bezoekje aan Antwerpen was ze, op de Keyserlei, een cafeetje binnen gestapt voor een kopje koffie. Bij binnenkomst had ze Sophie, een nicht van haar overleden man, die ze in de loop der tijden uit het oog had verloren, aan een tafeltje zien zitten. Ze hadden samen lekker zitten kouten, zoals vrouwen dat onder elkaar kunnen doen. Vanaf die tijd was het contact met Sophie wat nauwer geworden.

Intussen is ze aangekomen op het adres van tante; de Ruggeveldlaan. Zelf woont ze op de Herentalsebaan, niet zover van het adres van tante. Een afstand van hooguit enkele kilometers. Met de fiets doet ze daar meestal een half uurtje over, hoogstens drie kwartier als het verkeer een beetje tegen zit. Nadat ze haar fiets in het schuurtje heeft gezet stapt ze ongerust de keuken in en roept:

‘Tante ik ben weer terug, Linda! Heeft de dokter al gebeld?’ En vervolgens loopt ze woonkamer in.

Tante zit nog, steeds wezenloos, in haar zetel voor zich uit te staren en antwoordt:

‘Nee kindje - zo noemde ze Linda altijd - den doktoor heeft niet gebeld. Waarvoor zou hij mij moeten bellen?’

Linda merkt onmiddellijk dat tante nog niet helemaal terug op de wereld is. Ze schuift een stoel naderbij en gaat tegenover haar zitten. Ze ziet wel dat enige omzichtigheid geboden is om tot een zinnig gesprek te komen. Ze neemt tantes beide handen, die koud aanvoelen, in haar handen en vraagt op rustige toon: ‘Vertel eens tante wat was dat toch met dat paniekerige telefoontje deze ochtend op zo’n onzalig uur? Even dacht ik dat je huis in de fik stond. Ik schrok me helemaal wild.’

Tante reageert traag en een beetje wazig op de vraag.

‘Sophie… kelder…in mijn huis, alleen…’

Linda kan er nog steeds geen touw aan vast knopen.

‘Wat heeft Sophie met jouw kelder van doen?’

‘Nee…, nee…, donker in de kelder, alleen in mijn huis’

Meer kan ze blijkbaar niet zeggen. Ze is nog steeds helemaal uit het lood geslagen en ontdaan. Een behoorlijke zin formuleren is voor haar begod onmogelijk. Linda neemt een kloek besluit. Ze moet zelf maar eens op zoek gaan in de kelder. Waarschijnlijk ligt daar de oplossing van het raadsel.

‘Tante mag ik de sleutel van de kelder?. Ik denk dat ik daar maar eens een kijkje moet gaan nemen. Vind je dat goed?’

‘Ja kindje da ’s goed. Ge weet waar die ligt.’

Na de sleutel uit de keukenla te hebben genomen loopt ze naar de kelderdeur, steekt de sleutel in het slot en draait de sleutel om. Het slot gaat op een zeer soepele, vrijwel geruisloze manier open. Dat verbaast haar. Want de kelderdeur wordt door tante maar af en toe open gemaakt. Meestal knarst het slot. Ze opent de deur en draait de lichtschakelaar om. Echter het blijft donker. Na enige seconden, nu ze het donker gewoon is geworden kan ze vaag zien wat er aan de hand is. Bij het zien van wat er in de kelder ligt wordt ze op slag bleek en haar hartslag verdubbelt. Nee, nee en nogmaals nee, dit kan niet waar zijn. Ze kan haar eigen ogen niet geloven. Bevend van schrik stuift ze de kelder uit en draait hem direct terug op slot.

‘Tante! Tante! We moeten direct de politie bellen! In de kelder is iets helemaal mis!’

‘Nee kindje…, nee…, kan niet…, niet doen…Sophie…veel geld…’

Hoofdstuk 5

Linda denkt na, wat nu? In gedachten loopt ze haar vrienden na om te kijken wie haar en tante kan helpen. Jan, ja Jan zal wel weten wat ze moeten doen met het 'kelder-geval'. Ze pakt haar gsm en heeft meteen Jan 's nummer te pakken. De telefoon gaat over. “Hallo, met Jan”, klinkt de zware,warme stem in haar oor.
Jan, Linda hier. Kun je nú naar de Ruggeveldlaan komen? Nummer 13. Ik heb een probleem, een groot probleem.”
Nu?”, vraagt Jan.
Ja, hoe eerder hoe liever. Ik leg je dadelijk alles wel uit. Kom gauw, we wachten op je.”
Klik... ze hangt op, niet wachtend op zijn bevestiging. Ze gaat er van uit dat Jan komt. Hij staat altijd voor haar klaar. Lieve, sterke, betrouwbare Jan. Diep van binnen heeft ze warme gevoelens voor hem. Al jaren.

Linda vraagt aan tante of Sophie de kelder van haar huurt en of daar alle uitspattingen van de laatste tijd van betaald worden? En of tante wel weet wat er in de kelder gebeurt? Tante knikt, knikt nogmaals en bij de derde vraag schudt ze haar hoofd. Even is het stil.
Ik ben deze ochtend voor het eerst gaan kijken”, zegt tante, “vannacht was er zoveel gestommel. En toen heb ik jou om zes uur maar gebeld. Ik heb schrik, Linda. Ik heb zo 'n schrik.”
Ze knijpt in Linda 's handen en voor het eerst kijkt ze helder uit haar ogen. Linda glimlacht naar haar tante. “Kom, we gaan in de keuken zitten, ik zet een verse pot koffie en ik smeer wat boterhammen voor ons”, zegt ze. Ze helpt tante uit de stoel en arm in arm gaan ze naar de keuken.

Tring.... de bel, niet zó luid deze keer. Dat zal Jan zijn, denkt Linda. Ze opent de voordeur en laat Jan binnen. Dan pakt ze hem stevig vast en een diepe zucht ontsnapt aan haar lippen. Jan 's sterke armen voelen goed. Ze wil hem eigenlijk niet loslaten.
Linda”, zegt hij zacht, “wat is er aan de hand?”
Ze lopen naar de keuken. Tante is opgelucht als ze de grote man binnen ziet komen. Hij zal vast wel een oplossing vinden, denkt ze. Jan schudt haar hand en Linda zegt: ”Dit is nu Jan, tante.”
Drie koppen hete koffie staan op de keukentafel. De beide dames eten er een boterham bij. Jan luistert naar tantes verhaal en daarna naar dat van Linda. Hij ziet dat ze beiden de kelderdeur in de gaten houden als ze hun verhaal doen. Als Linda is uitgepraat schuift ze de sleutel over de tafel naar Jan.
Eerst in de meterkast kijken”, zegt Jan en hij loopt naar de gang. In de meterkast zet hij enkele schakelaars om en dan loopt hij naar de kelder. De sleutel gaat in het slot en de dames kijken vol spanning toe. Jan doet het licht in de kelder aan. Hij knippert met zijn ogen, het licht is feller dan hij verwachtte. Behoedzaam gaat hij de trap af. Hij kijkt vol bewondering rond. Zoveel ruimte onder dit grijze huis, dat had hij niet verwacht. Hij zegt tegen Linda dat ze ook naar beneden moet komen. “Je hoeft nu niet bang te zijn, deze 'sterke' man zal je behoeden voor alle kwaad”, zegt hij met een lach in zijn stem. Linda en tante staan boven aan de trap. Een beetje twijfelen ze nog. Hebben zij het dan zo mis? Heeft de donker hen parten gespeeld? Heeft het gerommel vannacht tantes hoofd op hol gebracht? Hebben ze elkaar opgestookt en de angst teveel gedeeld?

Tante zegt: “Ga jij maar eerst, Jan zal wel gelijk hebben. Je hoeft niet bang te zijn.” Linda hoort enige twijfel in de stem van tante. Of is ze nog bang en denkt ze dat te horen? Kom op meid, Jan is beneden!, maant ze zich aan. Ze neemt de eerste paar treden, het licht is fel. Ze is blij dat Jan aan de meterkast heeft gedacht. Ze zou niet nog een keer in het donker af willen dwalen hier. Ze stapt de laatste tree af en kijkt of tante volgt. Ook tante is nu beneden, maar waar is Jan?

Jan?..... Jan!!”
Een lichte paniek borrelt in haar op. Hoe is dit mogelijk? Ze kijkt tante aan, die haalt haar schouders op. Ze lopen samen verder de kelder in. Linda is vroeger wel eens in deze kelder geweest, maar ze wist niet dat die zo groot was. Dan komt er van links een grote gestalte op hen af......

Hoofdstuk 6

We moeten nu de alarmdienst bellen! Dit kunnen we niet zomaar laten gebeuren!”

De dames schrokken zich wezenloos. Jan keek wild uit zijn ogen. Zijn gezicht was helemaal bleek en hij zwaaide met zijn armen. Magda en Linda keken elkaar aan en deden een stapje terug.

De alarmdienst? Maar dat kan echt niet hoor! Sophie is mijn nicht. Ze zal hier vast wel een verklaring voor hebben.”

Tante, ik snap dat je Sophie in bescherming wil nemen, maar dit kun je echt niet toestaan. Wie weet zit Sophie hier niet eens achter. Je zei toch dat ze de kelder samen met haar man huurde? Is hij wel betrouwbaar?”

Ik ga in ieder geval de alarmdienst alvast bellen, of je het nu goed vind of niet Magda!”

Jan loopt de trap op en gaat naar buiten. Hij haalt even rustig adem en neemt zijn mobieltje uit zijn broekzak.

Je kunt dat echt niet doen hoor! Straks moet Sophie er voor op draaien!”

Tante Magda was intussen ook naar buiten gekomen en zwaaide in paniek met haar armen naar Jan. Ze was als de dood dat haar familie iets zou overkomen.

Magda. Nu moet je eens goed luisteren.”, zei Jan. “Van wie is die kelder?”

Van mij natuurlijk”

En wie is verantwoordelijk voor die kelder?”

Magda boog haar hoofd naar beneden. De tranen sprongen in haar ogen. “Wat heb ik gedaan! Ik heb dit onder mijn ogen zomaar laten gebeuren. Waarom heb ik niet eerder gekeken wat er in de kelder plaats vond? Zoveel geld geeft toch ook niemand zomaar voor de huur van een opslag?”
Het geeft niet Magda. We komen er wel uit. De politie zal jou echt niet als dader aanwijzen. Je zou niet eens in staat zijn tot zoiets vreselijks.”

Weet je dat zeker?” en ze veegde haar tranen weg uit haar gezicht. “Dan zit er niets anders op. Bel de politie maar…”

Meldkamer politie. Waar wilt u de politie spreken?”
Antwerpen graag”
“…Politie Antwerpen, wat is er aan de hand?”
Snel politie! Ruggeveldlaan 13, Deurne!”
Mijnheer. We sturen een eenheid uw kant op. Kunt u mij vertellen wat er aan de hand is?”
We hebben een vreselijke ontdekking gedaan in de kelder. Dit kan het daglicht niet verdragen. De politie moet komen!”
Ik begrijp het mijnheer, maar u zult toch wat meer moeten vertellen. Wat hebt u in de kelder gezien?”
Kelder…dood…moord…stank…niet goed.”

Jan gaf de telefoon aan Linda, die intussen ook naar buiten was gekomen. Wat was daar toch allemaal te zien in de kelder?

Hallo! Hallo! Bent u er nog?”
Hallo met Linda. Jan kan even niets meer zeggen. Ik weet alleen dat er een grote plas bloed in de kelder ligt. Ik ben zelf ook in de kelder geweest, maar toen was het nog donker. De stroom deed het niet. Ik heb Jan gebeld om te komen kijken, omdat ik zelf niet verder durfde. Ik heb hem nog nooit zo bang gezien. Ik hoop dat u snel komt.”
Het is duidelijk mevrouw Linda. U hebt bloed gezien in de kelder en Jan spreekt over dood, moord en stank. Er is een eenheid onderweg naar u. Blijf waar u bent.”

Wat heb je toch gezien Jan? Ik ken je echt niet zo. Moord? Wie is er vermoord? Is het Sophie?”

Nee niet Sophie! Niet Sophie! Dat kan niet! Ik heb haar nog gezien vannacht.”, zei Magda.

Het is.. het is..” Jan kwam niet uit zijn woorden. De tranen rolden over zijn wangen. Iets had een enorme indruk op hem achtergelaten. “Een vrouw… Ken haar niet… Sophie? Ken ik ook niet…”


Hoofdstuk 7

Linda loopt naar de kamer, rommelt wat in een grote kast.
Waar liggen ze?”, zegt ze tegen zichzelf. Ze haalt verschillende albums uit de kast en begint verwoed te bladeren.

Tante Magda komt binnen loopt naar de stoel waar ze vanochtend 'ver van deze wereld' in zat te staren en ploft neer. De lichte waas trekt weer voor haar ogen. Haar ademhaling vertraagt en precies zoals Linda haar deze ochtend aantrof zit ze terug in een eigen wereld.

Linda heeft gevonden wat ze zocht, foto's van Sophie en haar man. Ze kijkt even naar tante en loopt door naar de keuken. Daar zit Jan aan tafel. Zijn hoofd schuddend, waar is hij in terecht gekomen?

Jan, ik heb een foto van Sophie. Kijk je even of het de vrouw is die beneden in de kelder ligt?”

Ze houdt de foto voor Jan 's gezicht. Hij schudt. Gelukkig, denkt Linda. Maar dan begint Jan te praten. Schuddend met zijn hoofd: “Dat is ze. Ja, dat is ze echt. Linda deze vrouw ligt in de kelder!”

Tring.... de bel. Geen van beiden reageert. TRIIING. Iemand drukt aanhoudend op de deurbel. Linda komt een beetje bij haar positieven en loopt naar de gang. Ze opent de deur en staart naar de agenten. Ze heeft de foto nog in haar hand.

Dit.... is... ze...”, stamelt ze.

De agent duwt haar zacht naar binnen en vraagt waar de kelder is. Linda loopt mee, zonder besef van waar ze is. Shock.
De andere agent pakt Jan bij de schouder. Deze schrikt zo dat de keukenstoel omvalt, als Jan omhoog vliegt. De agent zet de stoel recht.

Kalm maar”, zegt hij. “Ik ben Joris.” Hij heeft een vriendelijke stem en hij praat op Jan in. Deze gaat weer zitten. Joris gaat bij Jan aan tafel zitten. Rustig ondervraagt hij hem en noteert hij in een klein zwart boekje, alles wat Jan zegt. Toch bijna alles, want een deel is vreemd gebrabbel.

Linda is ondertussen achter de andere agent de trap afgedaald. Ze is toch sterker dan ze dacht. Ze wijst hem de bloedvlekken. Zo donker, zo diep rood. Ze kokhalst en draait om. Dan ziet ze het plots. Het lichaam van Sophie. Een golf trekt vanuit haar buik omhoog, ze moet kotsen. Ze stuift de trap op en loopt regelrecht naar de buitendeur. In de achtertuin laat ze zich gaan.

Jan is opgestaan en loopt met Joris naar de kamer. Tante zit in de stoel, ze staart voor zich uit. Joris voelt haar pols, hij knikt naar Jan. Deze zucht en vraagt of hij naar Linda mag gaan.
Natuurlijk, ga maar gauw naar je vrouwtje”, zegt Joris.

Jan glimlacht en verontschuldigt zich. Hij loopt snel naar buiten en pakt Linda stevig vast. Linda begint te snikken. Wat is ze blij dat ze Jan gebeld heeft, ze laat hem niet meer los. Dat is een ding wat zeker is.

Binnen een paar uur krioelt het van de mannen in huis. Het is tijd voor een grondig onderzoek.


Hoofdstuk 8


Jan, het is verschrikkelijk. Hoe is dit mogelijk? Waarom Sophie?”

In de kelder is de politie in rep en roer. Een arts is ter plaatse om de dood vast te stellen. De technische recherche maakt foto’s van de plaats delict. De twee agenten die als eerste ter plaatse kwamen zijn druk in de weer met het afzetten van de omgeving. Ze spannen linten en zetten pionnen aan de straat. Om de ingang van de woning staat een dranghek met daaromheen een zwart doek gespannen. Opeens ziet alles er uit als een heuse politiefilm.

Wie was als eerste ter plaatse?”, vraagt de officier van dienst.

Dat waren Joris en ik.”, zegt Bert.

Ah, Hoekstra en de Jong staan weer met hun neus vooraan. Het zal weer eens niet zijn!”

Tja, het zijn altijd dezelfde nietwaar? Koffie meneer Valentijn?”

Meneer? Noem mij maar gewoon Peter hoor! Ik wil eerst even de plaats delict zien. Daarna koffie.”

Samen lopen ze de trap af naar het vreselijke tafereel. “Zo, die ligt er lekker bij. Wat een bende al dat bloed hier. Denk je aan moord?”

Daar zijn we nog niet zo zeker van. Dit lijkt eerder op een zelfdoding. Er zijn verwondingen aan haar polsen en naast het lichaam ligt een bebloed mes.”

Sporen van geweld?”

Nee, helemaal niet, maar we zijn de kelder nog verder aan het doorzoeken.”

Behandel dit als een onnatuurlijke dood. Het kan nog alle kanten op gaan met het onderzoek. Het lichaam is bij deze in beslag genomen. Is er iemand die de confrontatie met het lichaam kan doen?”

De bewoonster en haar nicht zijn hier. Zij hebben het lichaam gevonden en herkennen haar als zijnde Sophie. Joris heeft van beiden al een verklaring opgenomen in het kader van de confrontatie.”

Mooi, dat scheelt een hoop werk. Is er al slachtofferhulp ter plaatse?”

Allemaal geregeld Peter. Koffie?”

Tijdens de koffie wordt de zaak nog eens doorgesproken. De technische recherche schuift aan en zegt geen sporen gevonden te hebben, van andere personen dan de aanwezigen. Het mes is voor onderzoek in beslag genomen. Er is geen enkele aanwijzing dat er sprake is van moord. Kennelijk heeft Sophie zelfmoord gepleegd.

Vreemd dat er geen afscheidsbrief of iets dergelijks is gevonden. Is er al bericht aangezegd op haar huisadres?”

Dat is nu het vreemde in deze zaak Peter. Ze woonde samen met haar man. Hij is nergens te bekennen. De woning was leeg en zijn auto stond op de oprit. We hebben een buurtonderzoek gedaan in de straat waar het slachtoffer woonde, maar ook dat heeft niets opgeleverd. De bewoonster van dit pand en haar nicht weten van niets. Het is een compleet raadsel. Ik stel voor dat we een groter onderzoek opzetten om deze man te vinden. Wie weet wat hij met de dood van deze vrouw te maken heeft.”

Agent! Agent!”, roept Linda. “Telefoon voor u! Ik heb Hans aan de lijn, de man van Sophie!”

Hallo, met Hoekstra hier. Waar bent u? In Amsterdam? Ik wil u dringend verzoeken om direct naar het politiebureau aan de Noorderlaan te Antwerpen te komen best man. Ik begrijp dat u van slag bent, zeker. Toch willen wij u een paar vragen stellen en dat doen we liever niet over de telefoon begrijpt u?”

Zo, dat klinkt als een opgeloste zaak Peter. Hans, de man van het slachtoffer, heeft gisterenavond een flinke ruzie gehad met zijn vrouw. Ze heeft hem nog gebeld voor ze naar hier kwam. Ze vertelde hem dat ze het niet meer zag zitten en er een eind aan wilde maken. Kennelijk heeft ze haar woord gehouden.”

Linda rent terug naar Jan en vertelt wat ze zo juist te horen heeft gekregen. Tante Magda zucht en laat opgelucht haar schouders zakken.


Hoofdstuk 9

Drie uur later zitten Linda, Jan en tante Magda in de kamer. Ze drinken een kop koffie. De dame van de slachtofferhulp heeft de huisarts gebeld. Hij was er binnen een kwartier. Ze overleggen dat Linda in huis blijft bij tante, ze kan in haar oude kamer slapen. Jan blijft ook.

Tante zet plots haar koffiekop op tafel en zegt: “Ik ga naar bed.”

Linda loopt met tante naar de slaapkamer. De dokter heeft haar een kalmeringsmiddel gegeven, ze zal de komende uren goed doorslapen. Tante kleed zich om en als ze in haar nachtpon in bed stapt knikt ze met een flauw lachje naar Linda.

Welterusten tante. We zien je morgenochtend.”

Ze sluit de deur van tantes kamer. Jan komt, een paar deuren verderop in de gang, de badkamer uit. Hij steekt zijn hand naar haar uit. Ze loopt iets sneller door. Ze neemt zijn hand en samen lopen ze naar haar oude kamer. Hij is nog steeds hetzelfde ingericht als toen ze hier als kleine meid sliep. De roze gordijnen zijn iets verbleekt door de zon, het tweepersoonsbed met klamboe staat links tegen de muur. Verder staan er nog koloniale nachtkastjes naast en ook de grote koloniale kledingkast, met zelfs verschillende jurkjes van haar er in.

Jan knijpt zacht in haar hand. “Je bent stil. Gaat het een beetje?”

Sorry. Wat een dag. Hopelijk slaapt tante de hele nacht door.”

Je hoeft geen sorry te zeggen”, zegt Jan terwijl hij over haar wang streelt.

Je bent lief. Ik ben blij dat je hier bij mij blijft vannacht.”

Ze drukt haar wang tegen zijn warme hand. Het voelt zo goed. Ze wil zich het liefst helemaal tegen hem aandrukken. Alsof hij haar gedachten leest, trekt hij haar stevig tegen zich aan.

Kom eens hier”, zegt hij “Ik geloof dat je een stevige knuffel nodig hebt.”

Linda laat hem begaan. Zijn handen gaan van haar nek over haar rug naar beneden. Op haar billen blijven ze rusten. Ze kijkt hem aan. Dan drukt hij zijn lippen op de hare. Ze beantwoord de kus, opent haar lippen en laat zijn tong binnen. Haar tong tegen de zijne, speeksel vermengd zich. Een passionele kus die vraagt om meer. Hij kneed haar billen en drukt haar steviger tegen zijn kruis. Ze voelt hem, ze voelt hoe hij naar haar verlangt. En zij verlangt net zo naar hem.

Enkele minuten verstrijken. Linda maakt zich los uit de sterke greep. Jan kijkt haar vragend aan. Ze geeft een knikje richting het bed: “Zullen we maar gaan slapen?”

Het magische moment van verlangen en verlangen dat beantwoord werd is weg. Jan schiet zijn jeans uit en ook zijn T-shirt. Hij loopt naar het grote bed en doet de klamboe opzij. Als hij ligt ziet hij hoe Linda op hem toeloopt. Ze heeft haar jurk over haar hoofd uitgetrokken en in haar lingerie komt ze dichterbij. Sensueel ziet ze eruit. Hij voelt zijn boxer spannen. Moet hij zich nu inhouden of zal hij ervoor gaan? Hij besluit zich in te houden, ze heeft net aangegeven dat ze wil gaan slapen.

Linda doet de klamboe omhoog. Ze gaat op bed zitten. Maakt haar BH los en gooit die nonchalant op de grond. Ze draait naar Jan, twee ronde volle borsten staren hem aan..... euh twee groene ogen staren hem aan. Het verlangen is zichtbaar, bij beiden!

Plots trekt hij haar naar zich toe en kust haar vol op de mond. Linda 's adem wordt haar benomen. Haar borsten drukken tegen zijn borstkas. Zijn warme lijf, zijn gespierde armen, zijn handen die overal zijn. Strelen, voelen, kneden . Zo teder en zo vol passie. Waarom heeft ze dit nooit eerder gedaan? Ze voelt al jaren iets voor hem.

Linda, ik wil je. Ik ga je deze dag laten vergeten. De nare dingen dan toch.”

Ze gaat rustig op haar rug liggen en zegt met zachte stem: “Doe maar jongen. Verwen me, vannacht ben ik de jouwe.”

Jan kust haar borsten, likt haar buik en terug via haar borsten, langs haar hals naar haar heerlijke mond. Die gaat gretig open en de tongen ontmoeten elkaar wederom. Met open ogen ligt Linda te genieten. Haar hand grijpt in zijn haar en ze drukt zijn gezicht tegen het hare. De monden op elkaar. Rustig ontdekken ze elke plek van de ander. Ze hebben alle tijd. Tot de ochtend weer komt. Tante slaapt.

Dan horen ze gerommel beneden. Verstijfd zitten ze rechtop in bed, de ene iets stijver als de ander.


Hoofdstuk 10

Zonder enige aarzeling staat Jan op en wil op het geluid af gaan.

Hmm... Zou je niet eerst eens wat aantrekken?”

Oh, haha! Natuurlijk.” Jan geeft Linda nog een zoen en trekt vlug haar badjas aan.

Je ziet er belachelijk uit in dat roze ding. Gelukkig weet ik nu wat er onder zit.” Een ondeugende glimlach is het antwoord en Jan loopt de kamer uit.

Wat is hier allemaal aan de hand?”

Dat is de politie die beneden de boel komt opruimen. Het onderzoek is afgerond. Sophie heeft zelfmoord gepleegd.”, zegt tante Magda.

Ga maar lekker terug naar je meisje. Ik roep jullie wel voor het ontbijt.”

Linda? Waar ben je? Linda?”

Zijn hart klopt in zijn keel. Waar kan ze toch zijn? Hij denkt terug aan de verschrikkelijke ontdekking van gisteren. Het zou toch niet zo zijn dat tante Magda daar iets mee te maken heeft? Of zou Linda meer weten?

Wat was er aan de hand beneden?”

Zo, laat jij altijd iemand zo schrikken! Dat gedoe van gisteren heeft het niet gemakkelijker gemaakt hoor! Dat je hier dan zo in je blootje voor me staat dan weer wel.” en met een grijns op zijn gezicht trekt hij Linda naar zich toe. “Wat een heerlijke nacht was dat. Ik heb me lang niet zo gevoeld.”

Twee zielen, een gedachte Jan. Dit voelt goed.”

Jan! Linda! Het ontbijt is klaar!”

We komen er zo aan! Wat klinkt tante toch opgewekt? Gisteren was ze helemaal van de wereld. Het lijkt wel of ze weer helemaal de oude is.”

Even later zit het drietal aan de keukentafel. Tante heeft broodjes gebakken en een heerlijk warm gekookt eitje. Zonder vragen te stellen beginnen Jan en Linda hongerig aan hun verdiende ontbijt. Er wordt gezwegen en gekeken naar elkaar. De stilte aan de ontbijttafel is de enige getuige van de ronddwalende gedachten.

Waarom was tante zo opgetogen?
Waarom had ik het gevoel dat ik ben bedrogen?
Geld, mysterie, romantiek.
Tante Magda is ineens zo kwiek.

Jan die als rots in de branding redding bracht.
Hij deelde met mij de lakens deze nacht.
Sophie die de kelder van tante huurde.
Wat was de reden dat dit mysterie zo duurde?

Voodoo, vreemde culturen, geschiedenis passeerden de revue.
Ineens stond de politie aan de deur in vol tenue.
Waarom werd nooit gepraat over oom Sjef?
Wanneer komt de realiteit? Wanneer komt het besef?

Een “abrupte gedragsverandering” komt niet zomaar.
Dat is toch een teken, een gebaar?
Enkele maanden geleden ontmoette ze Sophie.
Wat was haar alibi?

Ik kan het niet opbrengen om de waarheid boven tafel te krijgen.
Straks gaat tante Magda mij nog aan het mes rijgen.
Ik leef liever met vragen dan met angst.
Ik kies voor mezelf, dan leef ik het langst.

Jan kwam weer in mijn leven.
Hij heeft mij naar genot doen zweven.
Ik hou me vast aan zijn veiligheid.
Hij haalt me weg uit mijn eenzaamheid.

dinsdag 26 februari 2019

De geboorte van...


Wonder

O
Zo
Bijzonder

Een heel klein wonder
Zelf gemaakt

Uit liefde geboren
Als nooit tevoren
Is een wonder o zo klein
Een hele grote stap vooruit

Een nieuw leven
Om mee te delen
Om liefde te geven

Armpjes en beentjes
Vingertjes en teentjes
Teer en klein

Een hoofdje met of zonder haar
Oortjes, oogjes
Een mondje zo klein

En als dan
De eerste glimlach
Verschijnt
Smelt je
Helemaal
Van top tot teen

Wonderbaar
Baar je wonder

donderdag 21 februari 2019

Twee stappen voorwaarts drie stappen terug hoofdstuk 3,4 en 5


Het vissen


De eerste zondag dat we hier zijn, gaan Tanjo en René mee vissen. Ze weten dat we heel graag vissen. En René wil ons laten zien hoe ze hier in Senegal vissen met stukjes krab.
We hebben drie hengels bij ons en beloven René dat hij er een van ons mag gebruiken. Tanjo zegt dat hij zijn eigen gerief heeft, dat komt dan goed uit.
We gaan die zondag de heren oppikken. René is nog wat materiaal aan het verzamelen om mee te vissen. Een stukje draad, een stukje ijzer, een houtje...
Als Tanjo arriveert, bekijkt hij het materiaal. Dit is dus het visgerief voor Tanjo. René moet dat dragen voor hem.

We rijden naar de geschikte vis plek en pakken de hengels uit de auto. Dan blijkt dat Tanjo dus geen hengel heeft, alleen maar de spulletjes die René heeft verzameld. We wandelen een stukje. René peutert wat krabbetjes uit de grond. Nu zullen we vandaag wat leren.
Dan gaat René 50 meter bij ons vandaan zitten en vanuit een boom gaat hij zitten vissen. We kunnen hem en zijn vismanier niet zien. Zo leren we het dus niet!

We halen onze schouders op en schuiven onze hengels uit. In ons viskoffertje zoeken we een geschikte dobber en een haakje. Tanjo knielt naast ons en duikt in het koffertje. Hij neemt twee haakjes en zegt: “Deze pak ik.”
Ik kijk Rafael aan, die zegt tegen mij in onze eigen taal: “Mag ik een haakje van je lenen?”

Tanjo gaat 25 meter verderop zitten. Met zijn draad en onze haakjes. Rafael heeft op Kunja in een emmertje wat maden gekweekt. Ze liggen tussen wat zaagsel te kronkelen. Nu beginnen wij ook met vissen. Eerst sta ik met mijn voeten in het water, maar de krabbetjes zitten iets te dicht bij mijn voeten. Rafael zegt dat er bij hem vissen zwemmen en dat ik beter daar mijn hengel uitgooi. Ik hang er een nieuwe made aan en heb meteen beet. Tanjo komt kijken en als hij de maden ziet, neemt hij er ook een paar mee.

De gevangen visjes zitten in een emmer en ze springen er vaak uit. René komt zijn vangst ook in de emmer doen. De grootste vis is zo groot (of klein) als mijn hand. De rest is nog kleiner.
Gene vette dus!” zoals wij zeggen.

Aan het eind van de dag kiept Rafael de kleine visjes terug in de rivier. René vraagt waar de vissen zijn? Hij had ze wel op willen eten. Rafael zegt dat ze beter nog wat groeien.

Nu hebben wij nog niet geleerd hoe we met stukjes krab moeten vissen. Dat proberen we volgende viszondag uit.

Ablay boontjes


We verblijven al vier weken op kampement Kunja. Bijna elke dag rijden we op en neer naar ons huis. Daar is nog veel werk aan. We kunnen gelukkig de auto van Tanjo huren. Hij heeft nog een motor, daarom heeft hij zijn auto niet nodig. Tenzij soms in het weekend, maar dat is nooit een probleem voor ons.
Elke dag rijden we langs een bonenveldje met mooie, rijpe, gele boontjes. Daar wil Rafael er wel van kopen, om het zaad te gebruiken. Hij vraagt aan de man, die een cafeetje heeft tegenover het veldje, of hij de eigenaar van het bonenveldje kent.
Ja, die ken ik. Die woont hier om de hoek. Wat wil jij van hem?”
Ik wil graag een kilo boontjes van hem kopen.” zegt Rafael.
Ik zal het tegen hem zeggen. Waar wil je die boontjes dan hebben?”
Laat hem ze maar naar Kunja brengen, dan betaal ik hem daarvoor.”

Nu moet je weten dat kampement Kunja om de hoek is. Gewoon een straatje verder. Een week lang zien we niemand.
Rafael vraagt aan de man van het cafeetje: “Heb je de eigenaar van het bonenveldje al gezien?”
Jazeker.”
Heb je hem ook gesproken?”
Ja, maar hij kent Kunja niet. Waar ligt dat?”
Maar allee,” zegt Rafael, “kampement Kunja, hier om de hoek.”
Oh, kampement!! Kunja, dat kennen we wel. Ik zal hem sturen.”
Dank je wel.”

Het is weer een week later. Geen mens te zien. We vragen aan Tanjo of hij de man misschien kent? Tanjo is de eigenaar van kampement Kunja en kent veel mensen in de omgeving. Hij weet niet zeker wie de eigenaar van het bonenveld is, maar hij gaat het navragen en zal zorgen voor een kilo van die boontjes.
Rafael zegt er nog een keer bij, dat hij ervoor wil betalen. Dat hij niet een kilo voor niks wil.
Oké, ik regel het wel.” zegt Tanjo.

Ondertussen gaan we de zevende week in op kampement Kunja. Al weken zijn voorbij gegaan en de boontjes hangen daar nog steeds. Elke dag komen we er twee keer voorbij. Nooit, geen enkele dag is er iemand in dat bonenveldje bezig. Dat is toch wel heel vreemd, want waarom heb je dan zo een groot bonenveld, als je er geen komt plukken? Zouden ze hier geen boontjes eten?
Iets verderop ligt nog een bonenveldje, maar die worden steeds geplukt. Ik vraag aan Rafael of dat dan geen goede boontjes zijn voor hem. Daar zien we elke dag mensen.
Het antwoord is nee. Hij wil rijpe boontjes. Deze mensen plukken ze als ze nog groen zijn. Dan is het zaad nog niet goed om zelf te zaaien in de tuin.

We naderen het einde van de week. Tevens is het het einde van weer een werkdag in het huis. We rijden naar Kunja. Als we bij het veldje zijn horen we een vrolijke stem roepen.
Hello Rafael and Ilonka!”
Het is Ablay, de zoon van Tanjo. Hij studeert in Gambia en is blijkbaar een paar dagen thuis in Kafountine. Hij woont op Kunja.
We stoppen de auto. Met een brede lach op zijn gezicht komt hij ons de hand schudden. We staan toevallig naast het bonenveldje. Rafael vraagt of hij misschien de eigenaar van het bonenveldje kent?
Ablay zegt: “Ja. Waarom?”
De uitleg dat we al bijna drie weken op een kilo boontjes zitten te wachten is snel gedaan. Ablay zegt dat hij wel zal bellen naar de man. Hij loopt daarna verder naar de hoofdstraat en wij gaan de hoek om naar Kunja.

We zitten met een drankje op het terras voor onze kamer. Het is drie kwartier later. De vrolijke stem klinkt nog een keer. Ablay zwiert een plastic zak op tafel, gevuld met boontjes.
Wat ben ik je schuldig?” vraagt Rafael.
Ablay zegt: “Ik heb 1000 Cfa betaald.”
We betalen hem en geven hem een drankje op onze kosten. Hij blij, wij blij.
We weten niet precies welke boontjes het zijn, maar we hebben al snel een nieuwe naam voor ze: Ablay-boontjes.
Waar iedereen 'moeite' voor gedaan heeft, deed hij binnen een uur. Dank je wel Ablay.

Later vertellen we tegen Tanjo dat we de boontjes ál hebben. Hij hoeft dus niet meer te zoeken naar de man. We vertellen erbij dat het Ablay-boontjes zijn. Daar heeft hij nog nooit van gehoord zegt hij.
We leggen uit dat we meer dan twee en een halve week hebben moeten wachten op iedereen. Toen we Ablay ontmoetten voor het veldje lag er na een uur een kilo boontjes op onze tafel. Niemand kende de naam, dus die hebben we zelf verzonnen.
Telkens als we Tanjo zien zeggen we dat de Ablay-boontjes heel goed groeien. Maar niets groeit zo goed als zijn Tanjo-zaad.

Kumba


Elke dag als we bij het huis aan het werk zijn, komt er een meisje langs. René en Benoît plagen haar een beetje door te zeggen dat ze René zijn vrouw is. Ik schat haar een jaar of 12, 13. Ze heet Kumba en ze woont vlak bij ons. Ze kent een aantal woorden Frans en voor de rest kletst ze tegen René in hun eigen Afrikaanse taal. Het is een ontzettend vrolijke meid. Soms komt ze alleen, te voet of op de fiets. Ze zegt dan: “Bonjour et Çava?” En na een minuut of tien gaat ze weer weg. Soms heeft ze een baby'tje bij, die is van haar oom en tante.
Rafael vraagt of ze naar school gaat. Ze schudt haar hoofd. School is ook nog niet begonnen, hier begint school pas na het regenseizoen. Dat is dan rond half oktober...
Tenminste dat denken wij. De een zegt dat eind september de scholen beginnen en een ander zegt met hetzelfde gemak dat de scholen half oktober beginnen.
Begin oktober, na de feestdag Tabaski, vragen we het nog een keer aan René. Hij werkt tenslotte op school.
René vertelt: “Deze week waren er een paar leerkrachten en geen studentes.”
Een week later zijn er wat studentes, maar is er een leerkracht niet op komen dagen. Het is me wat hier.

Rafael zegt tegen René en Benoît, dat hij graag wilt dat Kumba naar school gaat. Het is erg belangrijk dat kinderen onderwijs krijgen.
We overleggen samen, dat als er een jong iemand voor ons komt werken dat hij/zij dan naar school moet gaan. En als ze ouder zijn en bij ons willen komen werken, dan moeten ze minimaal hun kinderen naar school sturen. Anders geen werk bij ons.

Kumba komt langs met haar grote zus, Salymata. Die gaat volgende week naar de hogere school. Ze komt Benoît gedag zeggen.
De vraag voor Kumba komt ook weer: “En wanneer ga jij naar school?”
Ze lacht haar witte tanden bloot.

Een paar dagen later komt ze met haar mama langs. Ze vertellen dat Kumba naar school gaat in een ander dorp. Ze blijft dan bij familie daar. Ze gaat naar het laatste jaar van de lagere school en mag dan volgend jaar naar het middelbaar onderwijs. Ze zal over een paar dagen vertrekken. Trots loopt ze met haar moeder weer naar huis.
We vinden dat Kumba hiervoor wel een cadeautje heeft verdiend. Ik duik in een van de witte verhuisbidons en vis daar een rokje en een sjaaltje uit. Roze en roze, net wat voor Kumba. Uit een andere bidon haal ik een schriftje en een pen, dat kan ze ook wel gebruiken.
We vragen aan Benoît of hij ons meeneemt naar het huis van Kumba. Ze wonen om het hoekje. Als we er aankomen zit Tjanga, de mama van Kumba, buiten met haar familie. We worden voorgesteld; Yancouba, het familiehoofd. Hij heeft twee vrouwen, wiens naam niet genoemd worden. Dan zit er een Ibrahima, Maimouna, Auwa en nog twee kleine jongetjes. Een van de jongens komt een hand geven en rent dan gauw weer weg. De ander durft niet eens bij de twee witte mensen in de buurt te komen.
We mogen gaan zitten. Kumba is er zelf niet. Ik geef de cadeautjes aan Tjanga. Alles wordt bekeken en doorgegeven. Goedkeurende knikjes bij het sjaaltje, het schrift en de pen, maar bij het wikkelrokje moeten ze toch eens bedenkelijk kijken en lachen. Voor de moslims is dat te kort, ook al is het voor een klein meisje.
Ik zeg dat ik graag lessen zal volgen bij Kumba, als ze goed Frans heeft geleerd op school. Ze moeten eens hartelijk lachen. Tjanga zegt dat haar Frans ook niet alles is en dat we dan samen kunnen gaan leren.

Yancouba vraagt wat Rafael hier precies komt doen? Ze hebben al wel wat gehoord over project Kassel. Rafael doet zijn uitleg. Tijdens zijn uitleg wordt er weer goedkeurend geknikt. Ibrahima zegt dat hij van Kassel is en dat hij dan Rafael nog wel tegen zal komen.

We vertrekken. Ze bedanken ons nog een keer voor de cadeaus en beloven dat Kumba haar eerste rapport aan ons zal komen laten zien.

We leven nu een jaar later. We hebben Kumba nooit meer gezien.