Hoofdstuk 1
Het
huis van mijn tante is grijzer dan het haar van zijn bewoonster. De
grauwe gevel overvalt me nog meer, nadat ik deze ochtend een vreemd
gesprek had over de telefoon. Tante belde me om zes uur uit mijn bed.
Ik had me gerept, sta nu voor de deur van het veel te grote huis, dat
nooit gevuld lijkt. De stad ontwaakt op een heel andere manier dan ik
wakker ben geworden in een van de randgemeenten. Drukte lijkt iets
voor forenzen, stadsbewoners hebben zo hun eigen manier van ontwaken,
met een zekere rust. Ik focus me op de lichte bast van de boom op het
plein. De kleuren erachter, van het bed viooltjes, door de 'mannen
van de stad' keurig in een patroon aangelegd. Stoelen die voor een
café gestapeld staan, worden straks allemaal bezet, door
bureaumensen in lunchpauze, een moeder met kind, een ijsje in de
hand. Fietsjes zullen toertjes maken op het plein; jonge kerels
dribbelen met een basketbal. Terwijl in dit huis alles grijst.
Mijn tante blijft halsstarrig dit fort in haar eentje bewonen, solitair als eeuwig. Als kind was ik hier vaak komen logeren, daardoor kan ik direct plaatsen waar het voorval zich had afgespeeld, dat waar ze deze ochtend zo in paniek over sprak. Het had onsamenhangend geklonken, maar zo klinkt voor mij alles wat zich afspeelt voor zeven uur. Op het moment dat ik mijn vinger op de bel leg, besef ik dat ik vergeten ben mijn wekker af te zetten. Het is nu kwart voor zeven. Over welgeteld een kwartier wordt mijn kat gewekt door een toestel dat ze wantrouwt. De wekker zal met de minuut oorverdovender klinken, zo heb ik hem immers ingesteld. Met wat geluk is de batterij bijna leeg. Anders mag ik een boze blik van mijn buren verwachten. Kan ik er wat aan doen dat die sociale woningbouw gebaseerd is op kartonnen muren! De bel van de voordeur klinkt harder dan ik me herinner.
De deur wordt niet geopend, hoe lang de bel ook klinkt. Ik neem de sleutel die ik veiligheidshalve had meegenomen, en steek hem in het slot. De deur springt verrassend snel open. Mijn tante heeft geen nachtslot ingesteld, daar moet ik haar op wijzen, dat ze dit niet mag vergeten, zo midden in de stad. Ik duw de deur met een smak dicht, om me aan te kondigen, en wacht even. Stilte.
'Tante?'
Geen reactie. Ik loop op mijn tenen naar de woonkamer, waarom weet ik niet, het is belachelijk na het harde dichtslaan van de deur, maar het lijkt het meest gepast in het kader van dit huis met zijn vertraagde en stille leven. De deur van de woonkamer staat op een kier. In het licht van de leeslamp zie ik tantes voeten in lelijke sloffen. Mijn hand op de deur, wachtend, waarop?
'Tante?'
Ik luister. Het huis kraakt niet. Durf ik wel naar binnen? Wat als blijkt dat tante dood in de stoel zit? Heb ik wel zin om met dit beeld voor mijn ogen de rest van mijn leven verder te gaan? Wie weet is er niks aan de hand, slaapt ze. Dat moet het zijn. De deur gaat piepend open, ik zie tante nu op de stoel gezeten, de borstkas in een vredig ritme op en neer bewegend.
'Tante!', roep ik met meer enthousiasme dan ik in werkelijkheid voel. 'Wat ben ik blij dat alles in orde is!'
Ik loop snel naar de voorkant van het huis en open de rolluiken. Het licht valt snijdend binnen. Ik knipper even en bekijk het ontwaken van de stad nu vanachter vuile glasgordijnen.
'Het wordt zonnig, vandaag', klinkt mijn stem onnatuurlijk. Ik draai me om en zie hoe haar ogen wezenloos door me heen kijken. Ik schrik van die lege blik.
'Tante?'
Ik kom dichter en zie geen reactie. Alsof ik er niet ben. Alsof er helemaal geen wereld is rondom haar lichaam. Ik wapper voor haar ogen, maar de irissen reageren niet. Haar blik onafgebroken en gevoelloos voor zich uit. Ik zucht. Wat moet ik hiermee? Ik besluit haar huisarts in te schakelen. Met oude mensen weet je nooit.
Mijn tante blijft halsstarrig dit fort in haar eentje bewonen, solitair als eeuwig. Als kind was ik hier vaak komen logeren, daardoor kan ik direct plaatsen waar het voorval zich had afgespeeld, dat waar ze deze ochtend zo in paniek over sprak. Het had onsamenhangend geklonken, maar zo klinkt voor mij alles wat zich afspeelt voor zeven uur. Op het moment dat ik mijn vinger op de bel leg, besef ik dat ik vergeten ben mijn wekker af te zetten. Het is nu kwart voor zeven. Over welgeteld een kwartier wordt mijn kat gewekt door een toestel dat ze wantrouwt. De wekker zal met de minuut oorverdovender klinken, zo heb ik hem immers ingesteld. Met wat geluk is de batterij bijna leeg. Anders mag ik een boze blik van mijn buren verwachten. Kan ik er wat aan doen dat die sociale woningbouw gebaseerd is op kartonnen muren! De bel van de voordeur klinkt harder dan ik me herinner.
De deur wordt niet geopend, hoe lang de bel ook klinkt. Ik neem de sleutel die ik veiligheidshalve had meegenomen, en steek hem in het slot. De deur springt verrassend snel open. Mijn tante heeft geen nachtslot ingesteld, daar moet ik haar op wijzen, dat ze dit niet mag vergeten, zo midden in de stad. Ik duw de deur met een smak dicht, om me aan te kondigen, en wacht even. Stilte.
'Tante?'
Geen reactie. Ik loop op mijn tenen naar de woonkamer, waarom weet ik niet, het is belachelijk na het harde dichtslaan van de deur, maar het lijkt het meest gepast in het kader van dit huis met zijn vertraagde en stille leven. De deur van de woonkamer staat op een kier. In het licht van de leeslamp zie ik tantes voeten in lelijke sloffen. Mijn hand op de deur, wachtend, waarop?
'Tante?'
Ik luister. Het huis kraakt niet. Durf ik wel naar binnen? Wat als blijkt dat tante dood in de stoel zit? Heb ik wel zin om met dit beeld voor mijn ogen de rest van mijn leven verder te gaan? Wie weet is er niks aan de hand, slaapt ze. Dat moet het zijn. De deur gaat piepend open, ik zie tante nu op de stoel gezeten, de borstkas in een vredig ritme op en neer bewegend.
'Tante!', roep ik met meer enthousiasme dan ik in werkelijkheid voel. 'Wat ben ik blij dat alles in orde is!'
Ik loop snel naar de voorkant van het huis en open de rolluiken. Het licht valt snijdend binnen. Ik knipper even en bekijk het ontwaken van de stad nu vanachter vuile glasgordijnen.
'Het wordt zonnig, vandaag', klinkt mijn stem onnatuurlijk. Ik draai me om en zie hoe haar ogen wezenloos door me heen kijken. Ik schrik van die lege blik.
'Tante?'
Ik kom dichter en zie geen reactie. Alsof ik er niet ben. Alsof er helemaal geen wereld is rondom haar lichaam. Ik wapper voor haar ogen, maar de irissen reageren niet. Haar blik onafgebroken en gevoelloos voor zich uit. Ik zucht. Wat moet ik hiermee? Ik besluit haar huisarts in te schakelen. Met oude mensen weet je nooit.
Hoofdstuk 2
Terwijl
ik op de huisarts wacht besluit ik in de keuken een kop koffie te
zetten. Ik glimlach als ik me bedenk dat tante Magda nooit een
koffiezetapparaat heeft willen kopen. Ik zet de fluitketel met water
op het fornuis en wacht tot het kookt om het op te gieten. “Koffie
moet warm zijn” zegt tante altijd, “en dat lukt alleen met deze
manier van koffiezetten”.
Plotseling hoor ik haar stem, luid en duidelijk: “Sophie, doe die rolluiken weer dicht!”
Verbaasd ga ik terug de woonkamer in waar tante Magda weer volledig in haar eigen wereld lijkt te zijn verzonken. Haar grijze haar steekt af tegen de vaalrode bekleding van haar stoel.
“Tante?” Ze lijkt dwars door me heen te kijken. De fluitende ketel roept me terug naar het kleine keukentje. “Ik ben verse koffie aan het zetten tante. Ik kom u zo een kopje brengen. Zal ik gelijk iets te eten voor u meenemen?” Zonder een antwoord af te wachten maak ik twee beschuitjes met roomboter en suiker.
Het doet me denken aan de logeerpartijen van vroeger. Ze gaf me altijd beschuitjes met roomboter en suiker “want ik moest er nog van groeien”. Ik weet niet beter dan dat tante alleen in dit veel te grote, slecht onderhouden huis woont. Ze trouwde met oom Sjef toen ze twintig was, maar nog in de wittebroodsweken verongelukte hij. Een statige zwart-wit foto bovenop de schouw is het enige wat aan zijn bestaan herinnert. Hoe vaak ik ook bij tante logeerde, ze sprak nooit over hem. Nooit meer verpandde ze haar hart aan een andere man. Voor altijd alleen in dit donkere huis waar de rolluiken met het verstrijken van de tijd steeds een stukje verder dicht bleven. De laatste jaren altijd gesloten. Een groot grijs huis met tante Magda als eenzame kluizenaarster. Geen man, geen kinderen, alleen ik, het enige kind van haar enige broer.
“Sophie, doe die rolluiken weer dicht!” Haar heldere stem haalt me uit mijn gemijmer. Met het bordje beschuiten en inmiddels lauwe koffie loop ik de kamer in. “Tante?” “Wat is er aan de hand, tante Magda?” Langzaam tilt ze haar in een veel te ruime, lichtblauwe nachtjapon gehulde arm op en wijst naar het raam. De eerste zonnestralen doen het stof op de vensterbank glinsteren. “Dicht!” Haar arm valt terug op haar schoot, haar blik richt zich weer op de leegte van de kamer.
Terwijl ik aan tante toegeef en langzaam de luiken weer laat zakken blijf ik tegen haar praten. “Ik verwacht de huisarts ieder moment, misschien kunt u alvast wat eten en de koffie opdrinken voordat hij komt. Het wordt zonnig vandaag, weet u zeker dat u de luiken dicht wilt hebben? U kunt zo mooi naar buiten kijken, op het plein gebeurt van alles! Wat wilde u me vanochtend vertellen? U had het over de donkere kelder en iets wat niet mag?”
Haar enige antwoord is een diepe zucht.
De bel van de voordeur klinkt ook nu weer harder dan ik me herinner. Ik laat de huisarts binnen en verontschuldig me voor de bedompte lucht en de donkerte in huis. Ik vertel hem dat tante al sinds ik binnen ben apathisch voor zich uit staart. Naast het steeds duidelijk uitgesproken bevel de luiken dicht te doen heeft ze geen woord gezegd. Terwijl de huisarts contact met tante Magda probeert te krijgen en haar pols voelt, vertel ik over het vreemde telefoontje.
“Tante belde me om zes uur deze ochtend. Ik kon geen touw aan haar verhaal vastknopen, het waren enkel losse kreten als ‘kelder’, ‘mag niet’, ‘alleen’,’donker’, ‘ mijn huis’,’ kom nu’.” De laatste keer dat tante me belde was ze juist nog heel opgewekt en vroeg ze geïnteresseerd hoe het met me ging. Na het rare telefoontje van vanochtend en haar toestand nu maak ik me zorgen om haar.”
“Dat begrijp ik”, zegt de huisarts, “maar ik kan op dit moment niks ongewoons vinden. Lichamelijk lijkt ze in orde, maar deze abrupte gedragsverandering bevalt mij ook niet. Bent u in de gelegenheid vandaag enigszins in de buurt te blijven om te kijken of de situatie veranderd?”
Twijfelend kijk ik op mijn horloge, over een half uur zou ik al aan het werk moeten zijn, maar ik wil tante zo niet alleen achter laten.
“Ik ga even naar huis om me op te frissen, probeer vrij te krijgen van mijn werk, geef mijn kat te eten en dan kom ik terug hier naar toe” zeg ik. 'En ik zet mijn wekker uit', denk ik er in stilte achteraan.
“Dat is erg fijn” zegt de huisarts. “Belt u me rond twaalf uur om te laten weten of er verandering in haar gedrag is opgetreden. Probeer haar ook iets te laten eten en drinken.”
Nadat hij - zonder een reactie te krijgen - tante gedag heeft gezegd laat ik hem uit en zeg dat ik haar goed in de gaten zal houden. Terwijl hij de deur uit stapt, schiet me nog iets te binnen.
“Oh ja dokter, ze zei steeds dat Sophie de luiken weer dicht moest doen. Ik heet Linda.”
Plotseling hoor ik haar stem, luid en duidelijk: “Sophie, doe die rolluiken weer dicht!”
Verbaasd ga ik terug de woonkamer in waar tante Magda weer volledig in haar eigen wereld lijkt te zijn verzonken. Haar grijze haar steekt af tegen de vaalrode bekleding van haar stoel.
“Tante?” Ze lijkt dwars door me heen te kijken. De fluitende ketel roept me terug naar het kleine keukentje. “Ik ben verse koffie aan het zetten tante. Ik kom u zo een kopje brengen. Zal ik gelijk iets te eten voor u meenemen?” Zonder een antwoord af te wachten maak ik twee beschuitjes met roomboter en suiker.
Het doet me denken aan de logeerpartijen van vroeger. Ze gaf me altijd beschuitjes met roomboter en suiker “want ik moest er nog van groeien”. Ik weet niet beter dan dat tante alleen in dit veel te grote, slecht onderhouden huis woont. Ze trouwde met oom Sjef toen ze twintig was, maar nog in de wittebroodsweken verongelukte hij. Een statige zwart-wit foto bovenop de schouw is het enige wat aan zijn bestaan herinnert. Hoe vaak ik ook bij tante logeerde, ze sprak nooit over hem. Nooit meer verpandde ze haar hart aan een andere man. Voor altijd alleen in dit donkere huis waar de rolluiken met het verstrijken van de tijd steeds een stukje verder dicht bleven. De laatste jaren altijd gesloten. Een groot grijs huis met tante Magda als eenzame kluizenaarster. Geen man, geen kinderen, alleen ik, het enige kind van haar enige broer.
“Sophie, doe die rolluiken weer dicht!” Haar heldere stem haalt me uit mijn gemijmer. Met het bordje beschuiten en inmiddels lauwe koffie loop ik de kamer in. “Tante?” “Wat is er aan de hand, tante Magda?” Langzaam tilt ze haar in een veel te ruime, lichtblauwe nachtjapon gehulde arm op en wijst naar het raam. De eerste zonnestralen doen het stof op de vensterbank glinsteren. “Dicht!” Haar arm valt terug op haar schoot, haar blik richt zich weer op de leegte van de kamer.
Terwijl ik aan tante toegeef en langzaam de luiken weer laat zakken blijf ik tegen haar praten. “Ik verwacht de huisarts ieder moment, misschien kunt u alvast wat eten en de koffie opdrinken voordat hij komt. Het wordt zonnig vandaag, weet u zeker dat u de luiken dicht wilt hebben? U kunt zo mooi naar buiten kijken, op het plein gebeurt van alles! Wat wilde u me vanochtend vertellen? U had het over de donkere kelder en iets wat niet mag?”
Haar enige antwoord is een diepe zucht.
De bel van de voordeur klinkt ook nu weer harder dan ik me herinner. Ik laat de huisarts binnen en verontschuldig me voor de bedompte lucht en de donkerte in huis. Ik vertel hem dat tante al sinds ik binnen ben apathisch voor zich uit staart. Naast het steeds duidelijk uitgesproken bevel de luiken dicht te doen heeft ze geen woord gezegd. Terwijl de huisarts contact met tante Magda probeert te krijgen en haar pols voelt, vertel ik over het vreemde telefoontje.
“Tante belde me om zes uur deze ochtend. Ik kon geen touw aan haar verhaal vastknopen, het waren enkel losse kreten als ‘kelder’, ‘mag niet’, ‘alleen’,’donker’, ‘ mijn huis’,’ kom nu’.” De laatste keer dat tante me belde was ze juist nog heel opgewekt en vroeg ze geïnteresseerd hoe het met me ging. Na het rare telefoontje van vanochtend en haar toestand nu maak ik me zorgen om haar.”
“Dat begrijp ik”, zegt de huisarts, “maar ik kan op dit moment niks ongewoons vinden. Lichamelijk lijkt ze in orde, maar deze abrupte gedragsverandering bevalt mij ook niet. Bent u in de gelegenheid vandaag enigszins in de buurt te blijven om te kijken of de situatie veranderd?”
Twijfelend kijk ik op mijn horloge, over een half uur zou ik al aan het werk moeten zijn, maar ik wil tante zo niet alleen achter laten.
“Ik ga even naar huis om me op te frissen, probeer vrij te krijgen van mijn werk, geef mijn kat te eten en dan kom ik terug hier naar toe” zeg ik. 'En ik zet mijn wekker uit', denk ik er in stilte achteraan.
“Dat is erg fijn” zegt de huisarts. “Belt u me rond twaalf uur om te laten weten of er verandering in haar gedrag is opgetreden. Probeer haar ook iets te laten eten en drinken.”
Nadat hij - zonder een reactie te krijgen - tante gedag heeft gezegd laat ik hem uit en zeg dat ik haar goed in de gaten zal houden. Terwijl hij de deur uit stapt, schiet me nog iets te binnen.
“Oh ja dokter, ze zei steeds dat Sophie de luiken weer dicht moest doen. Ik heet Linda.”
Hoofdstuk 3
De
dokter lacht meewarig. “Misschien wat in de war”, zegt hij, als
hij in de auto stapt.
Terug in de woonkamer help ik tante overeind in de stoel en na wat aandringen krijg ik haar toch zover dat ze de koffie opdrinkt en beschuitjes eet.
Daarna zakt ze terug en mijmert.
“Gaat het weer een beetje?” vraag ik. “Ik ga nu even naar huis, maar kom gauw terug, hoor tante.. “ Zachtjes verlaat ik het huis.
Magda zit nu in haar eentje. Zoals zo vaak, gaan haar gedachten onwillekeurig terug naar haar zorgeloze jeugd.
Congo, de koele heuvels buiten Leopoldville, vaders grote koffieplantage. Papa was destijds als jonge man met vrouw en peuter geëmigreerd. Een goede vriend die met verlof in België was en ook in Congo woonde, had het hem aangeraden. Want in die periode waren de vooruitzichten in Europa niet zo goed. Veel emigranten gingen toen naar Australië of Canada. Gelukkig hadden ze het voordeel in Congo dat daar meteen mensen waren die hen op weg hielpen in het nieuwe, grote land.
Papa had er trouwens veel over gelezen voor hij vertrok. Ze moesten ook van alles leren :
laat nooit je laarzen of schoenen buiten staan. Je weet nooit of er een beest in zit. Het kan een schorpioen zijn! Klop eerst je kleren en ook je pyjama heel goed uit voor je ze aantrekt. Doe bijtijds voor de schemering de ramen of shutters dicht, want in de avondschemering komen de muggen binnen…
Magda wist het nog goed. Ze glimlachte.
Dikwijls ging ze met mama naar de markt. Wat was daar veel te zien! Sterke vrouwen met manden of grote kruiken op hun hoofd; vaak liepen ze met levende kippen in hun hand, in prachtige, kleurige sarongs. Zittend op een steen of een kistje tussen de vruchten en groenten van hun landje; hard schaterend en schreeuwend.
Er waren ook stalletjes met wonderlijke dingen. Geheimzinnige potjes en flesjes.
“Dat is VooDoo ,”zei mama, als ik er naar vroeg. Pas later begon ik er iets van te begrijpen. Sommige plantjes of vruchtjes of dierenpootjes zouden je beschermen tegen verdriet of ongeluk of je zelfs beter maken als je ziek was. Een duistere materie; je kon ook iemand aan wie je een hekel had, ongeluk brengen, werd gezegd. Altijd veel mensen bij die kramen.
En dan de apen, de schitterende vogels en vlinders, heerlijke tochtjes op de rivier met papa en mama en haar kleine broertje, feesten in het grote huis, gezelligheid met vrienden en kennissen, de internationale school, het prachtige land.
Vaak lag ze ’s avonds in bed, onder de klamboe naar de exotische muziek in de verte te luisteren met de eindeloze herhaling van refreinen . Flarden van een film.
Maar na jaren lijkt er iets in het land te veranderen. Er ontstaan spanningen tussen de stammen. Soms is er ineens een gevoel van onveiligheid. En bij haar ouders – vooral nu ze ouder werden – het groeiende terugverlangen naar hun Vlaanderen.
Een onverwacht goed bod op de koffie plantage bracht alles in beweging.
Toen negentien jaar, moest ze plotseling wennen aan een heel ander leven.
Terug in de woonkamer help ik tante overeind in de stoel en na wat aandringen krijg ik haar toch zover dat ze de koffie opdrinkt en beschuitjes eet.
Daarna zakt ze terug en mijmert.
“Gaat het weer een beetje?” vraag ik. “Ik ga nu even naar huis, maar kom gauw terug, hoor tante.. “ Zachtjes verlaat ik het huis.
Magda zit nu in haar eentje. Zoals zo vaak, gaan haar gedachten onwillekeurig terug naar haar zorgeloze jeugd.
Congo, de koele heuvels buiten Leopoldville, vaders grote koffieplantage. Papa was destijds als jonge man met vrouw en peuter geëmigreerd. Een goede vriend die met verlof in België was en ook in Congo woonde, had het hem aangeraden. Want in die periode waren de vooruitzichten in Europa niet zo goed. Veel emigranten gingen toen naar Australië of Canada. Gelukkig hadden ze het voordeel in Congo dat daar meteen mensen waren die hen op weg hielpen in het nieuwe, grote land.
Papa had er trouwens veel over gelezen voor hij vertrok. Ze moesten ook van alles leren :
laat nooit je laarzen of schoenen buiten staan. Je weet nooit of er een beest in zit. Het kan een schorpioen zijn! Klop eerst je kleren en ook je pyjama heel goed uit voor je ze aantrekt. Doe bijtijds voor de schemering de ramen of shutters dicht, want in de avondschemering komen de muggen binnen…
Magda wist het nog goed. Ze glimlachte.
Dikwijls ging ze met mama naar de markt. Wat was daar veel te zien! Sterke vrouwen met manden of grote kruiken op hun hoofd; vaak liepen ze met levende kippen in hun hand, in prachtige, kleurige sarongs. Zittend op een steen of een kistje tussen de vruchten en groenten van hun landje; hard schaterend en schreeuwend.
Er waren ook stalletjes met wonderlijke dingen. Geheimzinnige potjes en flesjes.
“Dat is VooDoo ,”zei mama, als ik er naar vroeg. Pas later begon ik er iets van te begrijpen. Sommige plantjes of vruchtjes of dierenpootjes zouden je beschermen tegen verdriet of ongeluk of je zelfs beter maken als je ziek was. Een duistere materie; je kon ook iemand aan wie je een hekel had, ongeluk brengen, werd gezegd. Altijd veel mensen bij die kramen.
En dan de apen, de schitterende vogels en vlinders, heerlijke tochtjes op de rivier met papa en mama en haar kleine broertje, feesten in het grote huis, gezelligheid met vrienden en kennissen, de internationale school, het prachtige land.
Vaak lag ze ’s avonds in bed, onder de klamboe naar de exotische muziek in de verte te luisteren met de eindeloze herhaling van refreinen . Flarden van een film.
Maar na jaren lijkt er iets in het land te veranderen. Er ontstaan spanningen tussen de stammen. Soms is er ineens een gevoel van onveiligheid. En bij haar ouders – vooral nu ze ouder werden – het groeiende terugverlangen naar hun Vlaanderen.
Een onverwacht goed bod op de koffie plantage bracht alles in beweging.
Toen negentien jaar, moest ze plotseling wennen aan een heel ander leven.
Ze
zucht bij die herinneringen. De primitieve houten maskers aan de wand
lijken haar goedmoedig aan te staren. Ze woont nu weliswaar al jaren
in het ouderlijk huis, maar na het heengaan van Sjef, haar man, zit
er voor haar niets anders op dan te proberen zuinig te leven – een
schril contrast met de uitbundige jeugd.
Op een zonnige dag in Antwerpen, niet eens zo lang geleden, ontmoet ze Sophie, een nicht van Sjef. In geen jaren had ze haar gezien. Sophie was veranderd : een mollige, bijdehandte vrouw nu, zwarte korte krullen en zwarte snelle ogen, die alles leken te zien. Nog altijd even vriendelijk. Ze wisselen adressen uit; Sophie komt af en toe op de koffie.
In een moment van zwakte klaagt Magda over de stijgende prijzen. Sophie hoort haar zwijgend aan.
“Je hebt toch een hele grote kelder, Magda? Gebruik je die nog veel?” informeert ze bij het volgende bezoek.
Verrast kijkt Magda op. “Welnee”, zegt ze eerlijk, “er staan wat lege flessen. Ik kom er maar zelden.”
Sophie knikt en schuift naar achteren op haar stoel.
“Wel; misschien is het een idee… Weet je, mijn man en ik zijn al een tijd op zoek naar opslagruimte in de stad…Die kelder zou goed van pas komen; natuurlijk stellen we daar een flink bedrag tegenover.”
Verwachtingsvol gloeien haar zwarte ogen.
Magda weet niet wat te zeggen. Het komt zo plotseling.
“Ik zal er over nadenken”, mompelt ze.
“Ja, neem rustig de tijd”, zegt Sophie. “Kom, ik ga; bedankt voor de koffie.”
Magda steekt haar hand op en blijft alleen achter met de twijfels.
Ze is kouwelijk; misschien door het jarenlange verblijf in de warmte; de stookkosten zijn aan de hoge kant.
Opeens heeft ze er genoeg van. Altijd dat rekenen, de eeuwige vraag: hoe kom ik de maand door? Zo’n dikke maandelijkse toelage zou bijzonder welkom zijn…’En ik hoef er niets voor te doen, …wel?’
Toch slaapt ze niet zo rustig. ‘Gewoon wennen aan het idee,’ sust ze zichzelf. ‘Oude mensen hebben moeite met verandering, dat zal het zijn.’
Sophie brengt bloemen mee en is verheugd te horen dat Magda het overweegt. Ze nestelt zich in de stoel en vertelt haar verhaal.
Magda hoeft zich nergens mee te bemoeien. Af en toe wordt er iets gebracht of opgehaald – waarschijnlijk Afrikaanse kunst. Ze moet wel een huissleutel afgeven. Het is moeilijk te zeggen wanneer er wordt geladen of gelost, geen vaste tijden. Maar ze zal er weinig van merken, er wordt nooit lawaai gemaakt, daar kan ze van op aan. Zodra ze een sleutel hebben, wordt het bedrag overgemaakt.
Sophie is zo weer verdwenen.
Ze houdt woord. Maandenlang loopt het gesmeerd. Magda vraagt niets; laat het allemaal gaan. Nooit komt ze meer in de kelder. Het is haar business trouwens niet.
Dan komen er ook ’s avonds heel laat zendingen; zo ook gisteren. Magda lag al in bed. Ze hoorde gestommel in de kelder. Daarna het sluiten van de voordeur. Ze neemt zich voor ’s morgens, nu eens poolshoogte te gaan nemen.
Een onrustige nacht. Voor het eerst gaat ze in haar kamerjas – met bonzend hart – de kelder in.
Perplex! Ze gelooft haar ogen niet, rent de trap op. Trillend van de zenuwen, bevangen door hevige angst, bijna verstikt, belt ze in paniek Linda.
“Tante? Ik ben weer terug, Linda!! Heeft de dokter al gebeld? “
Op een zonnige dag in Antwerpen, niet eens zo lang geleden, ontmoet ze Sophie, een nicht van Sjef. In geen jaren had ze haar gezien. Sophie was veranderd : een mollige, bijdehandte vrouw nu, zwarte korte krullen en zwarte snelle ogen, die alles leken te zien. Nog altijd even vriendelijk. Ze wisselen adressen uit; Sophie komt af en toe op de koffie.
In een moment van zwakte klaagt Magda over de stijgende prijzen. Sophie hoort haar zwijgend aan.
“Je hebt toch een hele grote kelder, Magda? Gebruik je die nog veel?” informeert ze bij het volgende bezoek.
Verrast kijkt Magda op. “Welnee”, zegt ze eerlijk, “er staan wat lege flessen. Ik kom er maar zelden.”
Sophie knikt en schuift naar achteren op haar stoel.
“Wel; misschien is het een idee… Weet je, mijn man en ik zijn al een tijd op zoek naar opslagruimte in de stad…Die kelder zou goed van pas komen; natuurlijk stellen we daar een flink bedrag tegenover.”
Verwachtingsvol gloeien haar zwarte ogen.
Magda weet niet wat te zeggen. Het komt zo plotseling.
“Ik zal er over nadenken”, mompelt ze.
“Ja, neem rustig de tijd”, zegt Sophie. “Kom, ik ga; bedankt voor de koffie.”
Magda steekt haar hand op en blijft alleen achter met de twijfels.
Ze is kouwelijk; misschien door het jarenlange verblijf in de warmte; de stookkosten zijn aan de hoge kant.
Opeens heeft ze er genoeg van. Altijd dat rekenen, de eeuwige vraag: hoe kom ik de maand door? Zo’n dikke maandelijkse toelage zou bijzonder welkom zijn…’En ik hoef er niets voor te doen, …wel?’
Toch slaapt ze niet zo rustig. ‘Gewoon wennen aan het idee,’ sust ze zichzelf. ‘Oude mensen hebben moeite met verandering, dat zal het zijn.’
Sophie brengt bloemen mee en is verheugd te horen dat Magda het overweegt. Ze nestelt zich in de stoel en vertelt haar verhaal.
Magda hoeft zich nergens mee te bemoeien. Af en toe wordt er iets gebracht of opgehaald – waarschijnlijk Afrikaanse kunst. Ze moet wel een huissleutel afgeven. Het is moeilijk te zeggen wanneer er wordt geladen of gelost, geen vaste tijden. Maar ze zal er weinig van merken, er wordt nooit lawaai gemaakt, daar kan ze van op aan. Zodra ze een sleutel hebben, wordt het bedrag overgemaakt.
Sophie is zo weer verdwenen.
Ze houdt woord. Maandenlang loopt het gesmeerd. Magda vraagt niets; laat het allemaal gaan. Nooit komt ze meer in de kelder. Het is haar business trouwens niet.
Dan komen er ook ’s avonds heel laat zendingen; zo ook gisteren. Magda lag al in bed. Ze hoorde gestommel in de kelder. Daarna het sluiten van de voordeur. Ze neemt zich voor ’s morgens, nu eens poolshoogte te gaan nemen.
Een onrustige nacht. Voor het eerst gaat ze in haar kamerjas – met bonzend hart – de kelder in.
Perplex! Ze gelooft haar ogen niet, rent de trap op. Trillend van de zenuwen, bevangen door hevige angst, bijna verstikt, belt ze in paniek Linda.
“Tante? Ik ben weer terug, Linda!! Heeft de dokter al gebeld? “
Hoofdstuk 4
Nadat
Linda is thuisgekomen, de kat te eten heeft gegeven, belt ze meneer
Peeters, de directeur van de school waar ze werkt. Ze geeft een korte
uitleg van de situatie en vraagt hem haar voor deze dag vrijaf te
geven. Meneer Peeters heeft begrip voor de situatie en willigt het
verzoek in.
Terwijl ze zo bezig is met de huishoudelijke zaken, denkt ze onwillekeurig aan haar tante. Wat is er in vredesnaam toch met haar de hand? Tante Magda kent ze al heel lang. Ze is als het ware een tweede moeder voor haar.
Terwijl ze zo bezig is met de huishoudelijke zaken, denkt ze onwillekeurig aan haar tante. Wat is er in vredesnaam toch met haar de hand? Tante Magda kent ze al heel lang. Ze is als het ware een tweede moeder voor haar.
Haar
eigen moeder was kort na de bevalling van haar in het kraambed
overleden. Haar vader, Miel van Steenland, de broer van tante Magda,
had deze gebeurtenis nooit echt goed kunnen verwerken. Haar vader was
bakker. Dat herinnert zich nog vaag. Na het overlijden van haar
moeder deed hij goed z’n best om zijn enige dochter op te voeden.
Echter dat lukte maar deels. De stiel van bakker is per slot van
rekening een stiel van hard labeur. Iedere morgen vroeg - om half
vier - uit de veren om aan het werk te gaan en dan ook nog het
opvoeden van een baby was te veel voor hem geworden. Zeg maar gerust
een onmogelijke taak. In overleg met zijn zus Magda, werd besloten
dat Linda door haar zou worden opgevoed. Magda, die zelf geen
kinderen had, nam die taak met alle liefde op zich. Echter Magda
woonde in Antwerpen. Om precies te zijn in de randgemeente Deurne.
Zelf woonde hij in Lint. Iedere dag, na het werk naar Deurne fietsen
om bij zijn dochtertje te kunnen zijn, was voor hem niet vol te
houden. Broer Miel had het er erg moeilijk mee. Maar het kon niet
anders. Elke dag, om een uur of half zes, alleen thuis komen in een
leeg huis, het schoon houden van de boel, elke dag voor zijn eigen
kostje zorgen viel hem zwaar. Pogingen om een nieuwe relatie op te
bouwen strandden iedere keer opnieuw. Daten via internet was nou ook
niet zijn liefhebberij. Elke date liep uit op een teleurstelling. Aan
iedere vrouw die hij ontmoette was wel iets op aan te merken. Het was
altijd; hier te breed en daar te lang. Maar nooit goed. Hij kon het
niet laten om ze telkens te vergelijken met zijn werkelijke liefde,
zijn Louise. Het verdriet van het verlies van zijn vrouw is hij nooit
te boven gekomen. Als gevolg van dit alles werd hij apathisch. Hij
werd langzaam maar zeker depressief en een dromer. Dat werd hem op
een zekere dag fataal. Op een zonnige dag in maart, terwijl hij na
het werk bij bakkerij “Demeulenaere” naar huis fietste, ging het
mis. Gekomen op de kruising van de Kerkstraat met de Lierse Steenweg
stak hij de voorrangsweg over. Op de voorrangsweg, de Lierse
Steenweg, kwam op dat moment een zware camion van links. Die werd
door Miel te laat bemerkt. Hij werd pardoes overreden en overleed ter
plekke. Linda was toen zes jaar. De begrafenis kon ze zich nog goed
herinneren. Ook al werd ze niet door haar vader opgevoed, toch hield
ze veel van hem. Als hij haar in de weekends bij tante kwam opzoeken
bracht hij bijna altijd wat lekkers mee. Een reep chocola, lekkere
karamel toffees, of door hemzelf gebakken frangipane koeken. Daar was
ze verzot op.
Nu,
zeventien jaar na de dood van haar vader, mist ze hem nog iedere dag.
Ook al zag ze hem toen slechts een paar keer in de week.
Als ze klaar is met haar huishoudelijke besognes stapt ze op de fiets en rijdt naar tante.
Ze kan het vreemde telefoontje van tante maar steeds niet begrijpen. Tijdens de rit peinst ze zich suf. Wat kan er in hemelsnaam toch aan de hand zijn?
Tussen tante Magda en haar was door de jaren heen een nauwe band gegroeid. Ze beschouwde haar als was ze haar moeder. Ze kenden elkaar door en door. Vandaar dat ze het paniekerige telefoontje en de wezenloze toestand waarin ze haar aantrof op de vroege ochtend, bij haar eerste bezoek, niet snapte. Tante Magda; altijd vrolijk, lief en zorgzaam, was op dat moment een compleet ander mens voor haar geworden. Niet te begrijpen! Hier moest ze, coûte que coûte, echt het fijne van weten.
Linda; een vrolijke frisse meid van inmiddels drie en twintig jaar, was na de lagere school, nu noemt men dat de basisschool, en via het middelbaar onderwijs, een opleiding gaan volgen voor lerares in het basisonderwijs. Korte tijd na haar opleiding was ze op zichzelf gaan wonen, en had ze vrij gauw een aanstelling gekregen op een gemengde school vlak bij het adres waar ze nu woont. Maar tante Magda kon ze niet missen. Bijna elke dag, na schooltijd, kwam ze even gedag zeggen, een kopje koffie halen, even bijkletsen over de dingen van de dag of vertellen over de belevenissen op school en eventueel de boodschappen brengen die tante zelf niet kon halen. Het was als het ware een vast ritueel geworden.
Het was Linda wel opgevallen dat tante de laatste maanden op een wat grotere voet was gaan leven. Ze kocht allerlei dingen waar ze vroeger geen geld voor had. Het leek wel of ze de hoofdprijs uit een loterij had gewonnen. Doch daar besteedde ze verder geen aandacht aan. Wel had ze Linda, bij een van haar bezoekjes, terloops verteld dat ze enkele maanden geleden een nicht van haar overleden man had ontmoet. Bij een bezoekje aan Antwerpen was ze, op de Keyserlei, een cafeetje binnen gestapt voor een kopje koffie. Bij binnenkomst had ze Sophie, een nicht van haar overleden man, die ze in de loop der tijden uit het oog had verloren, aan een tafeltje zien zitten. Ze hadden samen lekker zitten kouten, zoals vrouwen dat onder elkaar kunnen doen. Vanaf die tijd was het contact met Sophie wat nauwer geworden.
Intussen is ze aangekomen op het adres van tante; de Ruggeveldlaan. Zelf woont ze op de Herentalsebaan, niet zover van het adres van tante. Een afstand van hooguit enkele kilometers. Met de fiets doet ze daar meestal een half uurtje over, hoogstens drie kwartier als het verkeer een beetje tegen zit. Nadat ze haar fiets in het schuurtje heeft gezet stapt ze ongerust de keuken in en roept:
‘Tante ik ben weer terug, Linda! Heeft de dokter al gebeld?’ En vervolgens loopt ze woonkamer in.
Tante zit nog, steeds wezenloos, in haar zetel voor zich uit te staren en antwoordt:
‘Nee kindje - zo noemde ze Linda altijd - den doktoor heeft niet gebeld. Waarvoor zou hij mij moeten bellen?’
Linda merkt onmiddellijk dat tante nog niet helemaal terug op de wereld is. Ze schuift een stoel naderbij en gaat tegenover haar zitten. Ze ziet wel dat enige omzichtigheid geboden is om tot een zinnig gesprek te komen. Ze neemt tantes beide handen, die koud aanvoelen, in haar handen en vraagt op rustige toon: ‘Vertel eens tante wat was dat toch met dat paniekerige telefoontje deze ochtend op zo’n onzalig uur? Even dacht ik dat je huis in de fik stond. Ik schrok me helemaal wild.’
Tante reageert traag en een beetje wazig op de vraag.
‘Sophie… kelder…in mijn huis, alleen…’
Linda kan er nog steeds geen touw aan vast knopen.
‘Wat heeft Sophie met jouw kelder van doen?’
‘Nee…, nee…, donker in de kelder, alleen in mijn huis’
Meer kan ze blijkbaar niet zeggen. Ze is nog steeds helemaal uit het lood geslagen en ontdaan. Een behoorlijke zin formuleren is voor haar begod onmogelijk. Linda neemt een kloek besluit. Ze moet zelf maar eens op zoek gaan in de kelder. Waarschijnlijk ligt daar de oplossing van het raadsel.
‘Tante mag ik de sleutel van de kelder?. Ik denk dat ik daar maar eens een kijkje moet gaan nemen. Vind je dat goed?’
‘Ja kindje da ’s goed. Ge weet waar die ligt.’
Na de sleutel uit de keukenla te hebben genomen loopt ze naar de kelderdeur, steekt de sleutel in het slot en draait de sleutel om. Het slot gaat op een zeer soepele, vrijwel geruisloze manier open. Dat verbaast haar. Want de kelderdeur wordt door tante maar af en toe open gemaakt. Meestal knarst het slot. Ze opent de deur en draait de lichtschakelaar om. Echter het blijft donker. Na enige seconden, nu ze het donker gewoon is geworden kan ze vaag zien wat er aan de hand is. Bij het zien van wat er in de kelder ligt wordt ze op slag bleek en haar hartslag verdubbelt. Nee, nee en nogmaals nee, dit kan niet waar zijn. Ze kan haar eigen ogen niet geloven. Bevend van schrik stuift ze de kelder uit en draait hem direct terug op slot.
‘Tante! Tante! We moeten direct de politie bellen! In de kelder is iets helemaal mis!’
‘Nee kindje…, nee…, kan niet…, niet doen…Sophie…veel geld…’
Als ze klaar is met haar huishoudelijke besognes stapt ze op de fiets en rijdt naar tante.
Ze kan het vreemde telefoontje van tante maar steeds niet begrijpen. Tijdens de rit peinst ze zich suf. Wat kan er in hemelsnaam toch aan de hand zijn?
Tussen tante Magda en haar was door de jaren heen een nauwe band gegroeid. Ze beschouwde haar als was ze haar moeder. Ze kenden elkaar door en door. Vandaar dat ze het paniekerige telefoontje en de wezenloze toestand waarin ze haar aantrof op de vroege ochtend, bij haar eerste bezoek, niet snapte. Tante Magda; altijd vrolijk, lief en zorgzaam, was op dat moment een compleet ander mens voor haar geworden. Niet te begrijpen! Hier moest ze, coûte que coûte, echt het fijne van weten.
Linda; een vrolijke frisse meid van inmiddels drie en twintig jaar, was na de lagere school, nu noemt men dat de basisschool, en via het middelbaar onderwijs, een opleiding gaan volgen voor lerares in het basisonderwijs. Korte tijd na haar opleiding was ze op zichzelf gaan wonen, en had ze vrij gauw een aanstelling gekregen op een gemengde school vlak bij het adres waar ze nu woont. Maar tante Magda kon ze niet missen. Bijna elke dag, na schooltijd, kwam ze even gedag zeggen, een kopje koffie halen, even bijkletsen over de dingen van de dag of vertellen over de belevenissen op school en eventueel de boodschappen brengen die tante zelf niet kon halen. Het was als het ware een vast ritueel geworden.
Het was Linda wel opgevallen dat tante de laatste maanden op een wat grotere voet was gaan leven. Ze kocht allerlei dingen waar ze vroeger geen geld voor had. Het leek wel of ze de hoofdprijs uit een loterij had gewonnen. Doch daar besteedde ze verder geen aandacht aan. Wel had ze Linda, bij een van haar bezoekjes, terloops verteld dat ze enkele maanden geleden een nicht van haar overleden man had ontmoet. Bij een bezoekje aan Antwerpen was ze, op de Keyserlei, een cafeetje binnen gestapt voor een kopje koffie. Bij binnenkomst had ze Sophie, een nicht van haar overleden man, die ze in de loop der tijden uit het oog had verloren, aan een tafeltje zien zitten. Ze hadden samen lekker zitten kouten, zoals vrouwen dat onder elkaar kunnen doen. Vanaf die tijd was het contact met Sophie wat nauwer geworden.
Intussen is ze aangekomen op het adres van tante; de Ruggeveldlaan. Zelf woont ze op de Herentalsebaan, niet zover van het adres van tante. Een afstand van hooguit enkele kilometers. Met de fiets doet ze daar meestal een half uurtje over, hoogstens drie kwartier als het verkeer een beetje tegen zit. Nadat ze haar fiets in het schuurtje heeft gezet stapt ze ongerust de keuken in en roept:
‘Tante ik ben weer terug, Linda! Heeft de dokter al gebeld?’ En vervolgens loopt ze woonkamer in.
Tante zit nog, steeds wezenloos, in haar zetel voor zich uit te staren en antwoordt:
‘Nee kindje - zo noemde ze Linda altijd - den doktoor heeft niet gebeld. Waarvoor zou hij mij moeten bellen?’
Linda merkt onmiddellijk dat tante nog niet helemaal terug op de wereld is. Ze schuift een stoel naderbij en gaat tegenover haar zitten. Ze ziet wel dat enige omzichtigheid geboden is om tot een zinnig gesprek te komen. Ze neemt tantes beide handen, die koud aanvoelen, in haar handen en vraagt op rustige toon: ‘Vertel eens tante wat was dat toch met dat paniekerige telefoontje deze ochtend op zo’n onzalig uur? Even dacht ik dat je huis in de fik stond. Ik schrok me helemaal wild.’
Tante reageert traag en een beetje wazig op de vraag.
‘Sophie… kelder…in mijn huis, alleen…’
Linda kan er nog steeds geen touw aan vast knopen.
‘Wat heeft Sophie met jouw kelder van doen?’
‘Nee…, nee…, donker in de kelder, alleen in mijn huis’
Meer kan ze blijkbaar niet zeggen. Ze is nog steeds helemaal uit het lood geslagen en ontdaan. Een behoorlijke zin formuleren is voor haar begod onmogelijk. Linda neemt een kloek besluit. Ze moet zelf maar eens op zoek gaan in de kelder. Waarschijnlijk ligt daar de oplossing van het raadsel.
‘Tante mag ik de sleutel van de kelder?. Ik denk dat ik daar maar eens een kijkje moet gaan nemen. Vind je dat goed?’
‘Ja kindje da ’s goed. Ge weet waar die ligt.’
Na de sleutel uit de keukenla te hebben genomen loopt ze naar de kelderdeur, steekt de sleutel in het slot en draait de sleutel om. Het slot gaat op een zeer soepele, vrijwel geruisloze manier open. Dat verbaast haar. Want de kelderdeur wordt door tante maar af en toe open gemaakt. Meestal knarst het slot. Ze opent de deur en draait de lichtschakelaar om. Echter het blijft donker. Na enige seconden, nu ze het donker gewoon is geworden kan ze vaag zien wat er aan de hand is. Bij het zien van wat er in de kelder ligt wordt ze op slag bleek en haar hartslag verdubbelt. Nee, nee en nogmaals nee, dit kan niet waar zijn. Ze kan haar eigen ogen niet geloven. Bevend van schrik stuift ze de kelder uit en draait hem direct terug op slot.
‘Tante! Tante! We moeten direct de politie bellen! In de kelder is iets helemaal mis!’
‘Nee kindje…, nee…, kan niet…, niet doen…Sophie…veel geld…’
Hoofdstuk 5
Linda
denkt na, wat
nu?
In gedachten loopt ze haar vrienden na om te kijken wie haar en tante
kan helpen. Jan, ja Jan zal wel weten wat ze moeten doen met het
'kelder-geval'. Ze pakt haar gsm en heeft meteen Jan 's nummer te
pakken. De telefoon gaat over. “Hallo, met Jan”, klinkt de
zware,warme stem in haar oor.
“Jan,
Linda hier. Kun je nú naar de Ruggeveldlaan
komen? Nummer 13. Ik heb een probleem, een groot probleem.”
“Nu?”,
vraagt Jan.
“Ja,
hoe eerder hoe liever. Ik leg je dadelijk alles wel uit. Kom gauw, we
wachten op je.”
Klik...
ze hangt op, niet wachtend op zijn bevestiging. Ze gaat er van uit
dat Jan komt. Hij staat altijd voor haar klaar. Lieve, sterke,
betrouwbare Jan. Diep van binnen heeft ze warme gevoelens voor hem.
Al jaren.
Linda
vraagt aan tante of Sophie de kelder van haar huurt en of daar alle
uitspattingen van de laatste tijd van betaald worden? En of tante wel
weet wat er in de kelder gebeurt? Tante knikt, knikt nogmaals en bij
de derde vraag schudt ze haar hoofd. Even is het stil.
“Ik
ben deze ochtend voor het eerst gaan kijken”, zegt tante, “vannacht
was er zoveel gestommel. En toen heb ik jou om zes uur maar gebeld.
Ik heb schrik, Linda. Ik heb zo 'n schrik.”
Ze
knijpt in Linda 's handen en voor het eerst kijkt ze helder uit haar
ogen. Linda glimlacht naar haar tante. “Kom, we gaan in de keuken
zitten, ik zet een verse pot koffie en ik smeer wat boterhammen voor
ons”, zegt ze. Ze helpt tante uit de stoel en arm in arm gaan ze
naar de keuken.
Tring....
de bel, niet zó luid deze keer. Dat
zal Jan zijn, denkt
Linda. Ze opent de voordeur en laat Jan binnen. Dan pakt ze hem
stevig vast en een diepe zucht ontsnapt aan haar lippen. Jan 's
sterke armen voelen goed. Ze wil hem eigenlijk niet loslaten.
“Linda”,
zegt hij zacht, “wat is er aan de hand?”
Ze
lopen naar de keuken. Tante is opgelucht als ze de grote man binnen
ziet komen. Hij
zal vast wel een oplossing vinden,
denkt ze. Jan schudt haar hand en Linda zegt: ”Dit is nu Jan,
tante.”
Drie
koppen hete koffie staan op de keukentafel. De beide dames eten er
een boterham bij. Jan luistert naar tantes verhaal en daarna naar dat
van Linda. Hij ziet dat ze beiden de kelderdeur in de gaten houden
als ze hun verhaal doen. Als Linda is uitgepraat schuift ze de
sleutel over de tafel naar Jan.
“Eerst
in de meterkast kijken”, zegt Jan en hij loopt naar de gang. In de
meterkast zet hij enkele schakelaars om en dan loopt hij naar de
kelder. De sleutel gaat in het slot en de dames kijken vol spanning
toe. Jan doet het licht in de kelder aan. Hij knippert met zijn ogen,
het licht is feller dan hij verwachtte. Behoedzaam gaat hij de trap
af. Hij kijkt vol bewondering rond. Zoveel ruimte onder dit grijze
huis, dat had hij niet verwacht. Hij zegt tegen Linda dat ze ook naar
beneden moet komen. “Je hoeft nu niet bang te zijn, deze 'sterke'
man zal je behoeden voor alle kwaad”, zegt hij met een lach in zijn
stem. Linda en tante staan boven aan de trap. Een beetje twijfelen ze
nog. Hebben
zij het dan zo mis? Heeft de donker hen parten gespeeld? Heeft het
gerommel vannacht tantes hoofd op hol gebracht? Hebben ze elkaar
opgestookt en de angst teveel gedeeld?
Tante
zegt: “Ga jij maar eerst, Jan zal wel gelijk hebben. Je hoeft niet
bang te zijn.” Linda hoort enige twijfel in de stem van tante. Of
is ze nog bang en denkt ze dat te horen? Kom
op meid, Jan is beneden!, maant
ze zich aan. Ze neemt de eerste paar treden, het licht is fel. Ze is
blij dat Jan aan de meterkast heeft gedacht. Ze zou niet nog een keer
in het donker af willen dwalen hier. Ze stapt de laatste tree af en
kijkt of tante volgt. Ook tante is nu beneden, maar waar is Jan?
“Jan?.....
Jan!!”
Een
lichte paniek borrelt in haar op. Hoe is dit mogelijk? Ze kijkt tante
aan, die haalt haar schouders op. Ze lopen samen verder de kelder in.
Linda is vroeger wel eens in deze kelder geweest, maar ze wist niet
dat die zo groot was. Dan komt er van links een grote gestalte op hen
af......
Hoofdstuk
6
“We
moeten nu de alarmdienst bellen! Dit kunnen we niet zomaar laten
gebeuren!”
De
dames schrokken zich wezenloos. Jan keek wild uit zijn ogen. Zijn
gezicht was helemaal bleek en hij zwaaide met zijn armen. Magda en
Linda keken elkaar aan en deden een stapje terug.
“De
alarmdienst? Maar dat kan echt niet hoor! Sophie is mijn nicht. Ze
zal hier vast wel een verklaring voor hebben.”
“Tante,
ik snap dat je Sophie in bescherming wil nemen, maar dit kun je echt
niet toestaan. Wie weet zit Sophie hier niet eens achter. Je zei toch
dat ze de kelder samen met haar man huurde? Is hij wel betrouwbaar?”
“Ik
ga in ieder geval de alarmdienst alvast bellen, of je het nu goed
vind of niet Magda!”
Jan
loopt de trap op en gaat naar buiten. Hij haalt even rustig adem en
neemt zijn mobieltje uit zijn broekzak.
“Je
kunt dat echt niet doen hoor! Straks moet Sophie er voor op draaien!”
Tante
Magda was intussen ook naar buiten gekomen en zwaaide in paniek met
haar armen naar Jan. Ze was als de dood dat haar familie iets zou
overkomen.
“Magda.
Nu moet je eens goed luisteren.”, zei Jan. “Van wie is die
kelder?”
“Van
mij natuurlijk”
“En
wie is verantwoordelijk voor die kelder?”
Magda
boog haar hoofd naar beneden. De tranen sprongen in haar ogen. “Wat
heb ik gedaan! Ik heb dit onder mijn ogen zomaar laten gebeuren.
Waarom heb ik niet eerder gekeken wat er in de kelder plaats vond?
Zoveel geld geeft toch ook niemand zomaar voor de huur van een
opslag?”
“Het
geeft niet Magda. We komen er wel uit. De politie zal jou echt niet
als dader aanwijzen. Je zou niet eens in staat zijn tot zoiets
vreselijks.”
“Weet
je dat zeker?” en ze veegde haar tranen weg uit haar gezicht. “Dan
zit er niets anders op. Bel de politie maar…”
“Meldkamer
politie. Waar wilt u de politie spreken?”
“Antwerpen
graag”
“…Politie
Antwerpen, wat is er aan de hand?”
“Snel
politie! Ruggeveldlaan 13, Deurne!”
“Mijnheer.
We sturen een eenheid uw kant op. Kunt u mij vertellen wat er aan de
hand is?”
“We
hebben een vreselijke ontdekking gedaan in de kelder. Dit kan het
daglicht niet verdragen. De politie moet komen!”
“Ik
begrijp het mijnheer, maar u zult toch wat meer moeten vertellen. Wat
hebt u in de kelder gezien?”
“Kelder…dood…moord…stank…niet
goed.”
Jan
gaf de telefoon aan Linda, die intussen ook naar buiten was gekomen.
Wat was daar toch allemaal te zien in de kelder?
“Hallo!
Hallo! Bent u er nog?”
“Hallo
met Linda. Jan kan even niets meer zeggen. Ik weet alleen dat er een
grote plas bloed in de kelder ligt. Ik ben zelf ook in de kelder
geweest, maar toen was het nog donker. De stroom deed het niet. Ik
heb Jan gebeld om te komen kijken, omdat ik zelf niet verder durfde.
Ik heb hem nog nooit zo bang gezien. Ik hoop dat u snel komt.”
“Het
is duidelijk mevrouw Linda. U hebt bloed gezien in de kelder en Jan
spreekt over dood, moord en stank. Er is een eenheid onderweg naar u.
Blijf waar u bent.”
“Wat
heb je toch gezien Jan? Ik ken je echt niet zo. Moord? Wie is er
vermoord? Is het Sophie?”
“Nee
niet Sophie! Niet Sophie! Dat kan niet! Ik heb haar nog gezien
vannacht.”, zei Magda.
“Het
is.. het is..” Jan kwam niet uit zijn woorden. De tranen rolden
over zijn wangen. Iets had een enorme indruk op hem achtergelaten.
“Een vrouw… Ken haar niet… Sophie? Ken ik ook niet…”
Hoofdstuk
7
Linda
loopt naar de kamer, rommelt wat in een grote kast.
“Waar
liggen ze?”, zegt ze tegen zichzelf. Ze haalt verschillende albums
uit de kast en begint verwoed te bladeren.
Tante
Magda komt binnen loopt naar de stoel waar ze vanochtend 'ver van
deze wereld' in zat te staren en ploft neer. De lichte waas trekt
weer voor haar ogen. Haar ademhaling vertraagt en precies zoals Linda
haar deze ochtend aantrof zit ze terug in een eigen wereld.
Linda
heeft gevonden wat ze zocht, foto's van Sophie en haar man. Ze kijkt
even naar tante en loopt door naar de keuken. Daar zit Jan aan tafel.
Zijn hoofd schuddend, waar
is hij in terecht gekomen?
“Jan,
ik heb een foto van Sophie. Kijk je even of het de vrouw is die
beneden in de kelder ligt?”
Ze
houdt de foto voor Jan 's gezicht. Hij schudt. Gelukkig,
denkt Linda. Maar dan begint Jan te praten. Schuddend met zijn hoofd:
“Dat is ze. Ja, dat is ze echt. Linda deze vrouw ligt in de
kelder!”
Tring....
de bel. Geen van beiden reageert. TRIIING. Iemand drukt aanhoudend op
de deurbel. Linda komt een beetje bij haar positieven en loopt naar
de gang. Ze opent de deur en staart naar de agenten. Ze heeft de foto
nog in haar hand.
“Dit....
is... ze...”, stamelt ze.
De
agent duwt haar zacht naar binnen en vraagt waar de kelder is. Linda
loopt mee, zonder besef van waar ze is. Shock.
De
andere agent pakt Jan bij de schouder. Deze schrikt zo dat de
keukenstoel omvalt, als Jan omhoog vliegt. De agent zet de stoel
recht.
“Kalm
maar”, zegt hij. “Ik ben Joris.” Hij heeft een vriendelijke
stem en hij praat op Jan in. Deze gaat weer zitten. Joris gaat bij
Jan aan tafel zitten. Rustig ondervraagt hij hem en noteert hij in
een klein zwart boekje, alles wat Jan zegt. Toch bijna alles, want
een deel is vreemd gebrabbel.
Linda
is ondertussen achter de andere agent de trap afgedaald. Ze is toch
sterker dan ze dacht. Ze wijst hem de bloedvlekken. Zo donker, zo
diep rood. Ze kokhalst en draait om. Dan ziet ze het plots. Het
lichaam van Sophie. Een golf trekt vanuit haar buik omhoog, ze moet
kotsen. Ze stuift de trap op en loopt regelrecht naar de buitendeur.
In de achtertuin laat ze zich gaan.
Jan
is opgestaan en loopt met Joris naar de kamer. Tante zit in de stoel,
ze staart voor zich uit. Joris voelt haar pols, hij knikt naar Jan.
Deze zucht en vraagt of hij naar Linda mag gaan.
“Natuurlijk,
ga maar gauw naar je vrouwtje”, zegt Joris.
Jan
glimlacht en verontschuldigt zich. Hij loopt snel naar buiten en pakt
Linda stevig vast. Linda begint te snikken. Wat is ze blij dat ze Jan
gebeld heeft, ze laat hem niet meer los. Dat is een ding wat zeker
is.
Binnen
een paar uur krioelt het van de mannen in huis. Het is tijd voor een
grondig onderzoek.
Hoofdstuk
8
“Jan,
het is verschrikkelijk. Hoe is dit mogelijk? Waarom Sophie?”
In
de kelder is de politie in rep en roer. Een arts is ter plaatse om de
dood vast te stellen. De technische recherche maakt foto’s van de
plaats delict. De twee agenten die als eerste ter plaatse kwamen zijn
druk in de weer met het afzetten van de omgeving. Ze spannen linten
en zetten pionnen aan de straat. Om de ingang van de woning staat een
dranghek met daaromheen een zwart doek gespannen. Opeens ziet alles
er uit als een heuse politiefilm.
“Wie
was als eerste ter plaatse?”, vraagt de officier van dienst.
“Dat
waren Joris en ik.”, zegt Bert.
“Ah,
Hoekstra en de Jong staan weer met hun neus vooraan. Het zal weer
eens niet zijn!”
“Tja,
het zijn altijd dezelfde nietwaar? Koffie meneer Valentijn?”
“Meneer?
Noem mij maar gewoon Peter hoor! Ik wil eerst even de plaats delict
zien. Daarna koffie.”
Samen
lopen ze de trap af naar het vreselijke tafereel. “Zo, die ligt er
lekker bij. Wat een bende al dat bloed hier. Denk je aan moord?”
“Daar
zijn we nog niet zo zeker van. Dit lijkt eerder op een zelfdoding. Er
zijn verwondingen aan haar polsen en naast het lichaam ligt een
bebloed mes.”
“Sporen
van geweld?”
“Nee,
helemaal niet, maar we zijn de kelder nog verder aan het doorzoeken.”
“Behandel
dit als een onnatuurlijke dood. Het kan nog alle kanten op gaan met
het onderzoek. Het lichaam is bij deze in beslag genomen. Is er
iemand die de confrontatie met het lichaam kan doen?”
“De
bewoonster en haar nicht zijn hier. Zij hebben het lichaam gevonden
en herkennen haar als zijnde Sophie. Joris heeft van beiden al een
verklaring opgenomen in het kader van de confrontatie.”
“Mooi,
dat scheelt een hoop werk. Is er al slachtofferhulp ter plaatse?”
“Allemaal
geregeld Peter. Koffie?”
Tijdens
de koffie wordt de zaak nog eens doorgesproken. De technische
recherche schuift aan en zegt geen sporen gevonden te hebben, van
andere personen dan de aanwezigen. Het mes is voor onderzoek in
beslag genomen. Er is geen enkele aanwijzing dat er sprake is van
moord. Kennelijk heeft Sophie zelfmoord gepleegd.
“Vreemd
dat er geen afscheidsbrief of iets dergelijks is gevonden. Is er al
bericht aangezegd op haar huisadres?”
“Dat
is nu het vreemde in deze zaak Peter. Ze woonde samen met haar man.
Hij is nergens te bekennen. De woning was leeg en zijn auto stond op
de oprit. We hebben een buurtonderzoek gedaan in de straat waar het
slachtoffer woonde, maar ook dat heeft niets opgeleverd. De
bewoonster van dit pand en haar nicht weten van niets. Het is een
compleet raadsel. Ik stel voor dat we een groter onderzoek opzetten
om deze man te vinden. Wie weet wat hij met de dood van deze vrouw te
maken heeft.”
“Agent!
Agent!”, roept Linda. “Telefoon voor u! Ik heb Hans aan de lijn,
de man van Sophie!”
“Hallo,
met Hoekstra hier. Waar bent u? In Amsterdam? Ik wil u dringend
verzoeken om direct naar het politiebureau aan de Noorderlaan te
Antwerpen te komen best man. Ik begrijp dat u van slag bent, zeker.
Toch willen wij u een paar vragen stellen en dat doen we liever niet
over de telefoon begrijpt u?”
“Zo,
dat klinkt als een opgeloste zaak Peter. Hans, de man van het
slachtoffer, heeft gisterenavond een flinke ruzie gehad met zijn
vrouw. Ze heeft hem nog gebeld voor ze naar hier kwam. Ze vertelde
hem dat ze het niet meer zag zitten en er een eind aan wilde maken.
Kennelijk heeft ze haar woord gehouden.”
Linda
rent terug naar Jan en vertelt wat ze zo juist te horen heeft
gekregen. Tante Magda zucht en laat opgelucht haar schouders zakken.
Hoofdstuk
9
Drie
uur later zitten Linda, Jan en tante Magda in de kamer. Ze drinken
een kop koffie. De dame van de slachtofferhulp heeft de huisarts
gebeld. Hij was er binnen een kwartier. Ze overleggen dat Linda in
huis blijft bij tante, ze kan in haar oude kamer slapen. Jan blijft
ook.
Tante
zet plots haar koffiekop op tafel en zegt: “Ik ga naar bed.”
Linda
loopt met tante naar de slaapkamer. De dokter heeft haar een
kalmeringsmiddel gegeven, ze zal de komende uren goed doorslapen.
Tante kleed zich om en als ze in haar nachtpon in bed stapt knikt ze
met een flauw lachje naar Linda.
“Welterusten
tante. We zien je morgenochtend.”
Ze
sluit de deur van tantes kamer. Jan komt, een paar deuren verderop
in de gang, de badkamer uit. Hij steekt zijn hand naar haar uit. Ze
loopt iets sneller door. Ze neemt zijn hand en samen lopen ze naar
haar oude kamer. Hij is nog steeds hetzelfde ingericht als toen ze
hier als kleine meid sliep. De roze gordijnen zijn iets verbleekt
door de zon, het tweepersoonsbed met klamboe staat links tegen de
muur. Verder staan er nog koloniale nachtkastjes naast en ook de
grote koloniale kledingkast, met zelfs verschillende jurkjes van haar
er in.
Jan
knijpt zacht in haar hand. “Je bent stil. Gaat het een beetje?”
“Sorry.
Wat een dag. Hopelijk slaapt tante de hele nacht door.”
“Je
hoeft geen sorry te zeggen”, zegt Jan terwijl hij over haar wang
streelt.
“Je
bent lief. Ik ben blij dat je hier bij mij blijft vannacht.”
Ze
drukt haar wang tegen zijn warme hand. Het voelt zo goed. Ze wil zich
het liefst helemaal tegen hem aandrukken. Alsof hij haar gedachten
leest, trekt hij haar stevig tegen zich aan.
“Kom
eens hier”, zegt hij “Ik geloof dat je een stevige knuffel nodig
hebt.”
Linda
laat hem begaan. Zijn handen gaan van haar nek over haar rug naar
beneden. Op haar billen blijven ze rusten. Ze kijkt hem aan. Dan
drukt hij zijn lippen op de hare. Ze beantwoord de kus, opent haar
lippen en laat zijn tong binnen. Haar tong tegen de zijne, speeksel
vermengd zich. Een passionele kus die vraagt om meer. Hij kneed haar
billen en drukt haar steviger tegen zijn kruis. Ze voelt hem, ze
voelt hoe hij naar haar verlangt. En zij verlangt net zo naar hem.
Enkele
minuten verstrijken. Linda maakt zich los uit de sterke greep. Jan
kijkt haar vragend aan. Ze geeft een knikje richting het bed: “Zullen
we maar gaan slapen?”
Het
magische moment van verlangen en verlangen dat beantwoord werd is
weg. Jan schiet zijn jeans uit en ook zijn T-shirt. Hij loopt naar
het grote bed en doet de klamboe opzij. Als hij ligt ziet hij hoe
Linda op hem toeloopt. Ze heeft haar jurk over haar hoofd
uitgetrokken en in haar lingerie komt ze dichterbij. Sensueel ziet ze
eruit. Hij voelt zijn boxer spannen. Moet
hij zich nu inhouden of zal hij ervoor gaan?
Hij besluit zich in te houden, ze heeft net aangegeven dat ze wil
gaan slapen.
Linda
doet de klamboe omhoog. Ze gaat op bed zitten. Maakt haar BH los en
gooit die nonchalant op de grond. Ze draait naar Jan, twee ronde
volle borsten staren hem aan..... euh twee groene ogen staren hem
aan. Het verlangen is zichtbaar, bij beiden!
Plots
trekt hij haar naar zich toe en kust haar vol op de mond. Linda 's
adem wordt haar benomen. Haar borsten drukken tegen zijn borstkas.
Zijn warme lijf, zijn gespierde armen, zijn handen die overal zijn.
Strelen, voelen, kneden . Zo teder en zo vol passie. Waarom
heeft ze dit nooit eerder gedaan?
Ze voelt al jaren iets voor hem.
“Linda,
ik wil je. Ik ga je deze dag laten vergeten. De nare dingen dan
toch.”
Ze
gaat rustig op haar rug liggen en zegt met zachte stem: “Doe maar
jongen. Verwen me, vannacht ben ik de jouwe.”
Jan
kust haar borsten, likt haar buik en terug via haar borsten, langs
haar hals naar haar heerlijke mond. Die gaat gretig open en de tongen
ontmoeten elkaar wederom. Met open ogen ligt Linda te genieten. Haar
hand grijpt in zijn haar en ze drukt zijn gezicht tegen het hare. De
monden op elkaar. Rustig ontdekken ze elke plek van de ander. Ze
hebben alle tijd. Tot de ochtend weer komt. Tante slaapt.
Dan
horen ze gerommel beneden. Verstijfd zitten ze rechtop in bed, de ene
iets stijver als de ander.
Hoofdstuk
10
Zonder
enige aarzeling staat Jan op en wil op het geluid af gaan.
“Hmm...
Zou je niet eerst eens wat aantrekken?”
“Oh,
haha! Natuurlijk.” Jan geeft Linda nog een zoen en trekt vlug haar
badjas aan.
“Je
ziet er belachelijk uit in dat roze ding. Gelukkig weet ik nu wat er
onder zit.” Een ondeugende glimlach is het antwoord en Jan loopt de
kamer uit.
“Wat
is hier allemaal aan de hand?”
“Dat
is de politie die beneden de boel komt opruimen. Het onderzoek is
afgerond. Sophie heeft zelfmoord gepleegd.”, zegt tante Magda.
“Ga
maar lekker terug naar je meisje. Ik roep jullie wel voor het
ontbijt.”
“Linda?
Waar ben je? Linda?”
Zijn
hart klopt in zijn keel. Waar kan ze toch zijn? Hij denkt
terug aan de verschrikkelijke ontdekking van gisteren. Het zou
toch niet zo zijn dat tante Magda daar iets mee te maken heeft? Of
zou Linda meer weten?
“Wat
was er aan de hand beneden?”
“Zo,
laat jij altijd iemand zo schrikken! Dat gedoe van gisteren heeft het
niet gemakkelijker gemaakt hoor! Dat je hier dan zo in je blootje
voor me staat dan weer wel.” en met een grijns op zijn gezicht
trekt hij Linda naar zich toe. “Wat een heerlijke nacht was dat. Ik
heb me lang niet zo gevoeld.”
“Twee
zielen, een gedachte Jan. Dit voelt goed.”
“Jan!
Linda! Het ontbijt is klaar!”
“We
komen er zo aan! Wat klinkt tante toch opgewekt? Gisteren was ze
helemaal van de wereld. Het lijkt wel of ze weer helemaal de oude
is.”
Even
later zit het drietal aan de keukentafel. Tante heeft broodjes
gebakken en een heerlijk warm gekookt eitje. Zonder vragen te stellen
beginnen Jan en Linda hongerig aan hun verdiende ontbijt. Er wordt
gezwegen en gekeken naar elkaar. De stilte aan de ontbijttafel is de
enige getuige van de ronddwalende gedachten.
Waarom
was tante zo opgetogen?
Waarom
had ik het gevoel dat ik ben bedrogen?
Geld,
mysterie, romantiek.
Tante
Magda is ineens zo kwiek.
Jan
die als rots in de branding redding bracht.
Hij
deelde met mij de lakens deze nacht.
Sophie
die de kelder van tante huurde.
Wat
was de reden dat dit mysterie zo duurde?
Voodoo,
vreemde culturen, geschiedenis passeerden de revue.
Ineens
stond de politie aan de deur in vol tenue.
Waarom
werd nooit gepraat over oom Sjef?
Wanneer
komt de realiteit? Wanneer komt het besef?
Een
“abrupte gedragsverandering” komt niet zomaar.
Dat
is toch een teken, een gebaar?
Enkele
maanden geleden ontmoette ze Sophie.
Wat
was haar alibi?
Ik
kan het niet opbrengen om de waarheid boven tafel te krijgen.
Straks
gaat tante Magda mij nog aan het mes rijgen.
Ik
leef liever met vragen dan met angst.
Ik
kies voor mezelf, dan leef ik het langst.
Jan
kwam weer in mijn leven.
Hij
heeft mij naar genot doen zweven.
Ik
hou me vast aan zijn veiligheid.
Hij
haalt me weg uit mijn eenzaamheid.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten