zondag 2 mei 2021

Een nieuw begin....leven met een depressie

Een nieuw begin. Hoe vaak maak je een nieuwe start?

Er was een periode in mijn leven dat ik meerdere malen per dag een nieuwe start maakte. Ja, je leest het goed. Dagen met diepe dalen. Ik kan ze helaas niet op twee handen tellen.

Uitstapdagen....

Nog steeds trekt het leven harder aan me dan de dood, maar als die komt zal ik hem niet wegsturen. 

Mijn moeder zegt altijd: “Als het je tijd niet is dan ga je niet.” of “Je gaat pas als het je tijd is.”

Er kwam een periode van dagelijks een nieuwe start en er volgde een wekelijkse nieuwe start. Diepe dalen zijn aan het minderen, maar ze zijn nog steeds aanwezig. Ik voel tegenwoordig eerder aan wanneer de weg onder mijn voeten van vlak naar schuin omlaag helt. Ik kan je vertellen dat ik de afgelopen jaren hard gewerkt heb. Links en rechts palen in de grond heb geslagen, vangnetten heb opgehangen. Contacten heb gevonden die me houvast geven.

De weg naar beneden is klote, maar gelukkig liggen er veel blokken. Blokken, die ik eens had verslagen op mijn pad naar boven. Soms stuiter ik zo hard, dat ik over de blokken heen het dal in ga. Soms knots ik met mijn hele lijf tegen een blok en ga ik knock-out. Waar ik ook eindig op het pad naar beneden, vanaf die plek maak ik mijn nieuwe start. Te lang heb ik rondjes gelopen, gedwaald tot ik zelfs verdwaalde.

Stel je eens voor: een kale, lege vlakte van twee bij twee meter. Als je dit benauwend vindt, pak dan tien bij tien meter. Niets op de grond. Enkel hoge wanden rondom. Loop daar eens rond, kijk wat je ziet. Geen perspectief biedt zich aan. Of wel?

Je kunt gaan zitten, zelfs liggen. Dat geeft enkel een ander perspectief. Ik kan je zeggen, als je ligt worden de wanden hoger. En een persoon die logisch nadenkt geeft nu de reactie: “Nee, de wanden worden niet hoger! Jij bent lager.” 

Maar iemand die al weken onderin dwaalt ziet de wanden steeds hoger worden. Je zinkt als het ware.

Daar onderin zat ik. Ik dacht dat ik het alleen moest uitzoeken. Alleen moest doen. Ik was toch ook slim en wist in het begin dat die wanden niet groeiden. Maar telkens ik op mijn rug lag leken ze hoger.

's Nachts verschenen de sterren, waar ik best van genoot. Het besef dat ik ze liever aanschouwde al liggend op een groene weide verdween.

Overdag kwam de zon voorbij, waar ik best van genoot. Tot de wanden zo hoog waren en ze mij enkel schaduw brachten, behalve op het moment dat de zon recht boven me stond en me verbrandde.

Toch lukte het me om om hulp te roepen. Eerst te zacht, omdat ik nog steeds dacht dat ik het alleen kon oplossen. Mezelf zelfs dwong om het alleen op te lossen. Ik zag niet in dat ik het in mijn eentje niet kon. 

Mijn hulpkreten werden niet gehoord. Was ik dan niet duidelijk genoeg? Schreef ik mijn woorden in een andere taal, die men niet lezen kon? Of waren mijn hulpkreten te direct? Deed ik de mensen te hard schrikken? Wisten ze niet wat ze moesten zeggen? Hoe te reageren?

Waarschijnlijk was ik te confronterend. En ik gaf mezelf de schuld. Daalde en ging zitten, zag geen toekomst. Durfde geen hulp te vragen. Het perspectief werd steeds waziger.

De dood kwam echter niet aan mijn deur. Ik had dan ook geen deur, daar diep in dat gat. Ik zou er uit moeten klimmen, wilde ik de dood tegenkomen. Dit wilde tevens zeggen dat ik moest leven. Ik moet leven daarboven, om dood te kunnen gaan.

Hoe bizar is dat?

In de diepste put, het diepste dal, begon ik tegen de wanden te schoppen, te slaan. Ik dook in mijn verleden, pakte de klote-gebeurtenissen in mijn hoofd en ik sloeg en schopte er op los. Wanden brokkelden beetje bij beetje af. Ik kon de puinhoop, die mijn verleden had gecreëerd, duidelijk zien. En ik stapelde en stapelde, een hele berg.

Onderwijl bleef ik schrijven; en warempel, een touwladder viel over de rand. Hulpkreet zoveel...gaf een helpende hand.

Nu denk je dat ik snel naar boven kon klimmen, maar ik ben de lenigste niet. Vroegere klasgenoten kunnen dit beamen. En we hebben ook allemaal geleerd, het gezegde: 'Haastige spoed is zelden goed'.

Je komt er wel."

Het komt wel goed.”

Je bent een mooie vrouw.”

Teksten die bemoedigend zijn toegeworpen en echoën in het dal. Alleen is er met regelmaat een naklank. Die komt van mij.

Hoe dan? Ik kan het niet alleen. Ga jij me helpen of kijk je langs de zijlijn naar mijn pad? Óf ben je er pas voor me als ik de finish heb gehaald?”

Wie loopt er met me mee? Geeft me van tijd tot tijd een hand? Legt een arm rond mijn schouder? Geeft dat bemoedigend duwtje in mijn rug?

Je hoeft niet mee de dalen in , al is het fijn om steun te hebben bij het eruit klauteren.

Je hoeft niet elk uur bij me te zijn. Regelmatig een appje wordt al gewaardeerd.

Je mag er over praten, vragen stellen. Ik heet het van harte welkom! Want zwijgen maakt het voor mij ook moeilijk.

En als je niet goed weet hoe jij dit kan aanpakken of wat je dan moet zeggen of dat je bang bent om erover te beginnen? Ga dan eens diep bij jezelf naar binnen. Kijk eens rond, wat zou je zelf willen mocht je in mijn positie zitten? Hulp, negeren, een hand, een woord, een gesprekje (al gaat het maar over koetjes en kalfjes)?

Je 'moet' niks. Je mag aan de zijlijn staan.

Je 'moet' niet langskomen. Het mag.

Je 'moet' niets zeggen. Het is wel wenselijk, want 'het alleen doen' valt me zwaar.

Ik wil ook niet boven op de vlakte in mijn uppie ronddwalen, op zoek naar de dood.

Volgens mij heb ik nog veel te delen en te geven.

Laat mij zonder taboes leven.

Een nieuw begin, een nieuwe start, ik heb er al veel op de teller.

Alleen al door dit te schrijven en te delen, is dit een manier voor mij om te helen.




Geen opmerkingen:

Een reactie posten